Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:58
Zaaknummer
21-043/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van managing-partner. Klacht kennelijk ongegrond nu niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 maart 2021
in de zaak 21-043/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk 48|19|176K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is van 2006 tot 2011 bijgestaan door advocaten van H Advocaten, waaronder mr. W, in een geschil met A. Klager is in de appel- en herroepingsprocedure in het ongelijk gesteld. Klager verwijt mr. W dat hij beroepsfouten heeft gemaakt.
1.2 Verweerder is managing partner van H Advocaten. Verweerder heeft klager niet bijgestaan in het geschil met A en heeft ook geen inhoudelijke bemoeienis met de kwestie gehad.
1.3 Klager heeft tegen meerdere advocaten van het kantoor H Advocaten klachten ingediend, die zijn behandeld door de deken en de raad van discipline.
1.4 Op 11 november 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met H Advocaten. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 11 november 2019 als volgt bericht:
“Zoals vandaag telefonisch toegezegd stuur ik u een e-mail. Het is duidelijk dat de standpunten ver uiteen liggen. Verder is de kwestie al in 2017 tegen finale kwijting afgedaan. Het is daarom niet zinvol om nog verder met elkaar te corresponderen, nu dat niet tot een oplossing zal leiden. We zullen daarom niet op uw e-mails ingaan, noch zullen we u telefonisch te woord staan.”
1.5 Klager heeft bij e-mail d.d. 18 december 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft in zijn e-mail van 11 november 2019 in strijd met de waarheid gesteld dat er in 2017 een schikking is getroffen waarbij de kwestie tegen finale kwijting is afgedaan. Verweerder weigert een objectief gesprek te voeren. Aldus schendt verweerder het vertrouwen in de advocatuur. Verweerders handelwijze is een advocaat onwaardig omdat hij doelbewust onware feitelijke gegevens heeft verkondigd en heeft geweigerd om objectief naar de procedure te kijken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van managing partner van het kantoor van de advocaten bij wie de zaak van klager in behandeling is geweest. Het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
4.2 Vast staat dat H Advocaten en klager van mening verschillen of er sprake is van door de (voormalige) kantoorgenoten van verweerder gemaakte beroepsfouten. Het stond verweerder vrij om in zijn e-mail d.d. 11 november 2019 naar voren te brengen dat het geschil in 2017 tegen finale kwijting over en weer is geregeld. Het moge zo zijn dat klager zich niet in die stelling kan vinden, maar dat betekent nog niet dat verweerder onwaarheden heeft verkondigd.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter kan verweerder evenmin tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet bereid was om een gesprek met klager te voeren. Vast staat dat klagers klachten reeds voorwerp waren geweest van de interne klachtenregeling van H Advocaten, van klachtbehandeling door de deken en van tuchtrechtelijke procedures bij de raad van discipline. Onder die omstandigheden was verweerder niet verplicht om met klager in gesprek te gaan.
4.4 Nu niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
Griffier Voorzitter