Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:52
Zaaknummer
200242
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat. De raad heeft verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zestien weken opgelegd. Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht de raad deze maatregel passend en geboden. Verweerder is hiertegen in beroep gegaan en voert aan dat de opgelegde maatregel exorbitant is in relatie met de gegrondverklaring van de klachten. Het hof is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de betamelijkheidsnorm omdat verweerder niet heeft kunnen uitleggen waarom het in dit geval niet nodig was het antwoord van klager op het tegenvoorstel van de advocaat van de buren schriftelijk vast te leggen en dit aan klager te bevestigen. Daarnaast heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid geschonden, doordat hij heeft nagelaten regie te voeren in de zaak van klager tegen de buren. Ook heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden door na te laten derdengelden die klager toebehoren – zo spoedig mogelijk – aan klager over te maken. Het hof ziet aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te wijzigen. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en acht een schorsing in de uitoefening van de praktijk van zes weken waarvan vier voorwaardelijk op zijn plaats.
Uitspraak
BESLISSING
van 15 maart 2021
in de zaak 200242
naar aanleiding van het hoger beroep van :
verweerder
tegen
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
Het hof verwijst naar de beslissing van 5 oktober 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 19-817/AL/MN). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen c, e en k gegrond verklaard en de klachtonderdelen a, b, d, f, g, h, i en j ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van zestien weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2020:148 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 4 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 januari 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) (…)
b) (…)
c) zich in de boom-zaak op 20 juni 2017 zonder enig bericht aan klager en de rechtbank heeft onttrokken aan de zaak waardoor klager bij verstek is veroordeeld;
d) (…)
e) in de boom-zaak het bedrag van € 1.103,- op de derdengeldenrekening niet onmiddellijk naar klager heeft doorgestort;
f) (...)
g) (…)
h) (…)
i) (…)
j) (…)
k) In de boom-zaak afspraken met de wederpartij heeft gemaakt zonder klager daarin te kennen.
4 FEITEN
4.1 Het hof stelt, voor zover in hoger beroep nog van belang, de volgende feiten vast.
4.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in onder meer een geschil met de buren van klager over een boom in klagers achtertuin (hierna: de boom-zaak).
4.3 Klager had een boom in zijn achtertuin die volgens de buren van klager (hierna: de buren) moest worden verwijderd omdat deze overlast veroorzaakte en zonlicht zou wegnemen. In dat verband hebben de buren een kort geding bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Verweerder heeft klager in dat kort geding bijgestaan.
4.4 Op 29 maart 2017 heeft verweerder de opdracht in de boom-zaak aan klager bevestigd. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer zijn standaard kantoortarief vermeld en opgemerkt dat alle kosten in verband met procedures, zoals griffierechten, worden doorberekend.
4.5 Op 19 mei 2017 heeft verweerder namens klager per e-mail een schikkingsvoorstel gedaan aan de advocaat van de buren.
4.6 Op 30 mei 2017 heeft een zitting in kort geding bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel gegeven en partijen twee weken de tijd gegeven om tot een vergelijk te komen, alvorens hij op 8 juni 2017 vonnis zal wijzen.
4.7 Vervolgens hebben de buren bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Op 7 juni 2017 stond deze procedure op de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van klager. Verweerder heeft namens klager uitstel voor antwoord gevraagd tot 21 juni 2017.
4.8 Bij vonnis van 8 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de buren afgewezen en de buren veroordeeld in de proceskosten van € 1.103,-.
4.9 Op 15 juni 2017 heeft verweerder aan de advocaat van de buren geschreven:
“(…)
Cliënte is bereid deze zaak te schikken.
Een voorstel wordt gedaan onder voorbehoud van alle rechten, en is geheel confraterneel. Het voorstel luidt als volgt:
Cliënte verwijdert de boom tot aan de wortel binnen 14 dagen.
Uw cliënten vergoeden aan cliënte de kosten van de procedure tot aan heden, in de bodemprocedure, te bepalen op € 287,- ter zake van griffierechten, alsmede de geliquideerde kosten conform tarief II, afdoening buiten liquidatie na de dienende dag, derhalve € 614,- (het liquidatietarief wordt verhoogd met kosten die de advocaat maakt in het kader van het aanbrengen en de rolverrichting zoals bijvoorbeeld uitstel), derhalve in totaal € 901,-.
(…)”
4.10 Op 16 juni 2017 heeft de advocaat van de buren op het schikkingsvoorstel naar verweerder als volgt gereageerd:
“Uw voorstel besprak ik met cliënten. Zij zijn ook nog steeds bereid te zoeken naar een minnelijke oplossing. Maar uw schikkingsvoorstel is voor cliënten niet bespreekbaar.
Het aanbod om de boom te verwijderen binnen twee weken is voor cliënten akkoord. (…)
Cliënten zijn niet bereid de proceskosten van uw cliënten te vergoeden. (…) Slechts om een verdere tijdrovende en kostbare procedure te besparen is een bedrag van € 250,- bespreekbaar. (…)
Om toch te proberen de zaak in der minne te regelen zonder verdere procedure, kan ik u namens cliënten – geheel ter minnelijke regeling en zonder dat uw cliënten daaraan rechten kunnen ontlenen- het volgende tegenvoorstel doen:
1. De boom wordt binnen 14 dagen na heden door uw cliënten tot aan de wortel verwijderd;
2. Uw cliënten ontvangen een eenmalige vergoeding van € 250,-. Dit bedrag wordt op uw derdengeldenrekening overgemaakt direct nadat de boom is verwijderd;
3. Partijen vragen de rechtbank doorhaling van de procedure op de rol, zodra de boom is verwijderd;
4. Partijen dragen ieder de eigen (proces)kosten;
5. Met inachtneming van bovenstaande hebben partijen ter zake van het onderhavige geschil over en weer niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar na volledige uitvoering van deze regeling volledige kwijting.
(…)”
4.11 Op 19 juni 2017 om 14:03 uur heeft verweerder op het tegenvoorstel gereageerd en het volgende aan de advocaat van de buren geschreven:
“Cliënt is akkoord met het aanbod. Voor zover een betaling wordt gedaan kunt u dit direct storten op rekening van cliënt op bankrekeningnummer (…).”
4.12 Op 19 juni 2017 om 15:52 uur heeft klager aan verweerder geschreven:
“worden de kosten van het kortgeding dan wel voldaan?”
4.13 Op 20 juni 2017 om 9:59 uur heeft de advocaat van de buren aan verweerder geschreven:
“Dank voor uw bevestiging. Door het akkoord van uw cliënten zijn partijen tot een schikking gekomen. Voor de zekerheid bevestig ik u het volgende.
1. De boom wordt binnen 14 dagen (voor 3 juli a.s.) door uw cliënten tot aan de wortel verwijderd;
2. Uw cliënten ontvangen een eenmalige vergoeding van € 250,-. Dit bedrag wordt direct overgemaakt op (…), nadat de boom is verwijderd;
3. Partijen vragen de rechtbank doorhaling van de procedure op de rol, zodra de boom is verwijderd;
4. Partijen dragen ieder de eigen (proces)kosten;
5. Met inachtneming van het bovenstaande hebben partijen ter zake van het onderhavige geschil over en weer niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar na volledige uitvoering van deze regeling volledige kwijting.
Indien uw cliënten de boom uiterlijk morgen (21 juni) verwijderen, dan kan ik direct de rechtbank vragen de zaak door te halen. Hebben uw cliënten een langere termijn nodig, dan kunt u de rechtbank eenstemmig een uitstel van twee weken vragen.
Vriendelijk verzoek ik u mij te bevestigen wanneer de boom is verwijderd. Cliënten stellen het op prijs als bewijs daarbij een foto te ontvangen. Na ontvangst van uw bericht zal ik bevestigen dat de vergoeding ad € 250,- is betaald en de procedure is doorgehaald.”
4.14 Op 20 juni 2017 om 12:00 uur heeft klager aan verweerder het volgende bericht:
“Ter verduidelijking deze mail.
Wij gaan, met tegenzin, akkoord met de afspraak maar stellen wel de volgende voorwaarde.
Alle kosten die door [de buren] moeten worden voldaan blijkens uitspraak van de rechtbank (iets van 1100 euro) inzake het kort geding alsmede de 250 euro in bijdrage van onze kosten zullen op uw derde rekening moeten staan en dit door u te zijn bevestigd alvorens de boom wordt weggehaald. Dit vanwege de eerder niet nagekomen afspraken van [de buren]. Tevens willen wij een finale afrekening van deze zaak ontvangen van uw zijde. Dit alles om zo snel mogelijk deze kwestie achter ons te laten.”
4.15 Op 20 juni 2017 om 12:20 uur heeft verweerder aan de advocaat van de buren het volgende bericht:
“De regeling in uw laatste email is akkoord. Voor de duidelijkheid stel ik wel dat dit de proceskostenveroordeling in het kort geding niet regardeert. Deze betaling kan uw cliënte aan de deurwaarder of op mijn derdenrekening verrichte.”
4.16 Op 29 juni 2017 heeft klager aan verweerder het volgende geschreven:
“Heeft u de stand van zaken betreffende de betaling van [de buren]. Als as maandag de boom weg moet dan zal het geld binnen moeten zijn. Als zij er niet aan voldoen moeten we dan weer naar de rechtbank?”
4.17 Op 3 juli 2017 heeft de advocaat van de buren aan verweerder geschreven:
“Graag ontvang ik een bevestiging dat de boom is verwijderd, zodat het schikkingsbedrag aan uw cliënten kan worden overgemaakt en de procedure kan worden doorgehaald.
Van cliënten begreep ik dat de boom gisteren nog niet was gekapt. Maar ik ga ervan uit dat de boom alsnog binnen de overeengekomen termijn is verwijderd.”
4.18 Op de rolzitting van 5 juli 2017 heeft verweerder namens klagers geen conclusie van antwoord ingediend. Daarop heeft de kantonrechter een akte niet dienen verleend en bepaald dat in de bodemprocedure op 23 augustus 2017 vonnis zal worden gewezen.
4.19 Op 14 juli 2017 heeft de advocaat van de buren aan verweerder het volgende bericht:
“op de rol zag ik dat aan uw cliënten akte niet dienen is verleend. U hebt niet inhoudelijk op de dagvaarding geantwoord. Ook hebt u niet om schorsing van het geding gevraagd, omdat uw cliënten de woning hebben verkocht. De rechtbank zal daarom op 23 augustus a.s. uitspraak doen.
De schikking zijn uw cliënten tot op heden ook niet nagekomen, want de boom is niet verwijderd. Uw cliënten zijn derhalve in verzuim.
Namens cliënten sommeer ik uw cliënten de gemaakte afspraken alsnog na te komen, door binnen één week na heden de boom tot de wortel te verwijderen.
Zodra de boom is verwijderd, zullen cliënten op hun beurt ook uitvoering geven aan de gemaakte afspraken.
(…)”
4.20 Op 17 juli 2017 heeft verweerder aan klager het volgende bericht:
“In opgemelde zaak word ik thans geconfronteerd met onderstaande mededeling van [de advocaat van de buren], dat geen uitvoering is gegeven aan de overeenkomst.
Er zal thans een vonnis worden gewezen door de rechtbank op 23 augustus 2017, waarin de vorderingen van [de buren] worden toegewezen, tenzij u alsnog de overeenkomst, circa 3 weken geleden gesloten, nakomt.”
4.21 Op 19 juli 2017 heeft de kantonrechter in de bodemprocedure vonnis gewezen, waarbij de vordering van de buren is toegewezen en klager in de kosten van dat geding is veroordeeld.
4.22 Op 20 juli 2017 heeft verweerder de voorzieningenrechter gevraagd conservatoir beslag te mogen leggen onder klager vanwege openstaande facturen. Dat verzoek is op 21 juli 2017 toegewezen.
4.23 Op 20 juli 2017 heeft verweerder in een telefoongesprek met klager vermeld dat hij zich als advocaat van klager terugtrekt. Dit heeft verweerder op 25 juli 2017 per e-mail aan klager bevestigd.
4.24 Op 25 juli 2017 heeft verweerder een e-mail van de advocaat van de buren van 21 juli 2017 aan klager doorgestuurd waarin is vermeld dat het vonnis van 19 juli 2017 aan klager zal worden betekend.
4.25 Op 26 juli 2017 heeft verweerder ten laste van klager conservatoir beslag op de woning van klager laten leggen.
4.26 Op 27 juli 2017 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat zijn werkzaamheden in de drie dossiers van klager zijn geëindigd en dat hij de discussie over zijn openstaande facturen zal voorleggen aan de geschillencommissie. Ook heeft verweerder in deze e-mail aan klager bericht dat hij inmiddels beslag heeft laten leggen op de woning van klager, omdat klager heeft aangegeven niet tot betaling van de facturen te zullen overgaan.
4.27 Op 28 juli 2017 heeft verweerder aan klager een uitbetalings- en verrekeningsformulier toegestuurd met het verzoek dit te ondertekenen zodat hij het bedrag van € 1.103,- van zijn derdengeldenrekening kan laten overmaken naar klager. Klager heeft dit formulier niet aan verweerder teruggestuurd.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft beroep ingesteld. Zijn beroep is gericht tegen de door de raad gegrond geachte klachtonderdelen c, e en k, de opgelegde maatregel en kostenveroordeling. De omvang van het geschil in beroep is hiertoe beperkt.
overwegingen raad
5.2 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel c overwogen dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een zorgvuldig en redelijk handelen advocaat betaamt door niet op de rolzitting te reageren, dit niet met klager te communiceren en het aan te laten komen op een akte niet-indienen.
Met betrekking tot klachtonderdeel e heeft de raad overwogen dat verweerder gehouden was om het bedrag van € 1.103,- aan klager over te maken. Door dit niet te doen en te wachten totdat klager het formulier ‘betalingsopdracht en verrekening’ ondertekent en terugstuurt, heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur (Voda). Daarmee heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
Met betrekking tot klachtonderdeel k heeft de raad overwogen dat verweerder niet heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig en redelijk handelend advocaat betaamt, door niet vooraf met klager te overleggen over het tegenvoorstel van de buren, althans niet schriftelijk vast te leggen dat dit is gebeurd en dat klager daadwerkelijk akkoord was met het voorstel.
Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zestien weken passend en geboden. De raad merkt hierbij nog op dat de ernst van de verwijten voor de raad aanleiding zijn om zorgen uit te spreken over de wijze waarop verweerder zijn praktijk voert. Een advocaat hoort de belangen van zijn cliënt te behartigen en de regels over derdengelden na te leven. Dat heeft verweerder nagelaten.
beroepsgronden
5.3 Verweerder voert aan dat de opgelegde maatregel exorbitant is in relatie met de gegrondverklaring van de klachten. Klager heeft nagelaten het ‘betalingsopdracht en verrekening formulier’ te ondertekenen om betaling op de derdengeldrekening aan hem te kunnen doorbetalen, terwijl verweerder hier meerdere malen om heeft verzocht. Verder stelt verweerder dat hij heeft vastgesteld dat klager akkoord is gegaan met het omhakken van de boom en de buren aan hem € 250,- zouden betalen. Daarbij is afgesproken dat het ‘gelijk oversteken’ was. Andere voorwaarden zijn niet overeengekomen. Ook voert verweerder aan dat een verzoek om nader uitstel voor antwoord in te dienen zinloos was.
verweer in beroep
5.4 Op het verweer in beroep zal - voor zover nodig - hieronder bij de beoordeling worden ingegaan.
maatstaf
5.5 De raad heeft in de bestreden beslissing bij de beoordeling van deze klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.6 Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht ook beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 6 juli 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:121)
klachtonderdelen c en k
5.7 Klachtonderdeel c begrijpt het hof aldus dat klager verweerder verwijt dat hij de rechtbank geen tijdige instructie heeft gegeven waardoor de rechtbank klager bij vonnis van 19 juli 2017 heeft veroordeeld. Klachtonderdeel k begrijpt het hof aldus dat verweerder afspraken met de buren heeft gemaakt zonder klager daarin te kennen. Het hof ziet aanleiding de klachtonderdelen c en k gezamenlijk te behandelen aan de hand van de onder randnummer 5.5 genoemde maatstaf.
5.8 Het hof overweegt als volgt. In een e-mailbericht van 16 juni 2017 heeft de advocaat van de buren aan verweerder een tegenvoorstel toegestuurd. Daarin staat dat indien de boom binnen 14 dagen is verwijderd de buren direct een bedrag van € 250,- overmaken op de derdengeldrekening van verweerder. In een e-mailbericht van 19 juni 2017 schrijft verweerder aan de advocaat van de buren dat klager akkoord is met dit tegenvoorstel. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij op 19 juni 2017 telefonisch contact met klager heeft gehad, waarin klager zou hebben gezegd akkoord te zijn met het tegenvoorstel zoals verwoord in het e-mailbericht van 16 juni 2017. Klager ontkent dat hij met dit tegenvoorstel van de buren akkoord is gegaan. In het dossier van de raad, noch in het dossier van het hof bevindt zich correspondentie van verweerder met klager waaruit blijkt dat er tussen klager en de buren overeenstemming is bereikt. Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 8 van de Gedragsregels 1992/Regel 16 Gedragsregels 2018 (waaraan op zichzelf niet rechtstreeks door de tuchtrechter wordt getoetst, maar die wel een aanwijzing vormt voor de invulling van het onder randnummer 5.5 gegeven toetsingskader) volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Verweerder heeft in hoger beroep niet kunnen uitleggen waarom het in dit geval niet nodig was het antwoord van klager op het tegenvoorstel van de advocaat van de buren schriftelijk vast te leggen en dit aan klager te bevestigen. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met de betamelijkheidsnorm. Ook heeft verweerder in hoger beroep geen toereikende uitleg kunnen geven waarom hij niet op de rolzitting van 5 juli 2017 heeft gereageerd en heeft nagelaten klager te berichten dat hij geen uitstel voor antwoord had gevraagd en dat hij het heeft laten aankomen op een akte niet-indienen. Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. Verweerder had ervoor moeten waken dat de rechtbank de bodemprocedure op de rolzitting voor vonnis zou zetten. Dat heeft verweerder nagelaten. Hiermee heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid als bedoeld in artikel 10a lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet geschonden. De klachtonderdelen c en k zijn dan ook terecht door de raad gegrond verklaard. De beroepsgronden van verweerder slagen niet
klachtonderdeel e
5.9 Het hof verenigt zich met het oordeel van de raad over dit klachtonderdeel en maakt de overwegingen van de raad tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat een advocaat in financiële aangelegenheden betrouwbaar dient te handelen, in welk verband het hof verwijst naar de kernwaarde integriteit (art. 10a lid 1 aanhef en onder sub d Advocatenwet). Op het moment van de zitting van het hof van 8 januari 2021 is gebleken dat verweerder het bedrag van € 1.103,- nog altijd niet naar klager heeft overgemaakt, omdat verweerder – naar zijn zeggen – nog geen goedkeuring van klager had ontvangen. Het standpunt van verweerder dat zijn registeraccountant als voorwaarde hanteert dat eerst goedkeuring van de ontvanger nodig is alvorens tot betaling vanaf de derdengeldrekening te komen, is in strijd met artikel 6.19 van de Voda. In dit artikel staat dat derdengelden zo snel mogelijk naar de rechthebbende worden overgemaakt. Verweerder heeft daarmee de kernwaarde integriteit geschonden.
maatregel
5.10 Waar het gaat om de door de raad opgelegde maatregel ziet het hof aanleiding deze te wijzigen. De aan verweerder verweten gedragingen hebben betrekking op de kernwaarde deskundigheid en (financiële) integriteit. Deze gedragingen zijn laakbaar en brengen met zich mee dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder is zeer slordig omgegaan met het vastleggen van gemaakte afspraken met klager en het voeren van regie in de lopende procedure van klager met de buren, waardoor klager door de rechtbank is veroordeeld met alle gevolgen van dien.
Ook is verweerder slordig omgegaan met het nakomen van financiële afspraken. Daarbij rekent het hof verweerder aan dat hij ter zitting er geen blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelwijze in te zien. Het hof acht het daarbij zorgelijk dat verweerder zich verschuilt achter voorwaarden die zijn registeraccountant hanteert bij het overboeken van derdengelden, om zo zijn handelen te rechtvaardigen.
Tevens lijkt verweerder niet te hebben geleerd van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen. In de afgelopen 10 jaar zijn aan verweerder diverse berispingen en schorsingen opgelegd. Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht het hof een schorsing in de uitoefening van de praktijk van zes weken waarvan vier voorwaardelijk op zijn plaats. Het voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur.
proceskosten
5.11 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 750,- kosten van de Staat.
5.12 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van
€ 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moeten daarvoor tijdig het rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.13 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2020, gewezen onder nummer 19-817/AL/MN voor zover aan verweerder de maatregel van schorsing (in de uitoefening van de praktijk) voor de duur van zestien weken, geheel voorwaardelijk, is opgelegd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarde niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 12 april 2021, met dien verstande dat:
- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd; en
- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van
€ 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van
€ 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T. Zuidema, C.A.M.J. Raymakers, G. Creutzberg en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 maart 2021.