Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:48
Zaaknummer
21-078/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft toelating tot de woning op straffe van een dwangsom , voorschot op schadevergoeding wegens verdwenen inboedelgoederen.
Inhoudsindicatie
Dat door de kantonrechter een lagere dwangsom is opgelegd en de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding is afgewezen valt de advocaat tuchtrechtelijk niet te verwijten.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 2 maart 2021
in de zaak 21-078/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 26 januari 2021 met kenmerk K20-116 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager was met de verhuurster van zijn woning verwikkel in een huurgeschil. De verhuurster had klager, na een periode van afwezigheid, de toegang tot zijn woning onthouden en zijn inboedelgoederen in beslag genomen. Verweerder heeft klager in dit huurgeschil bijgestaan. Klager en verweerder hebben op 16 januari 2019 een opdrachtbevestiging ondertekend. De opdracht is hierin als volgt omschreven: “Huurgeschil. (Klager) is uit het appartement gezet. Zonder aankondiging van verhuurder. Dhr. wilt graag toegang tot gehuurde en zijn spullen.”
1.2 Verweerder heeft namens klager in kort geding gevorderd om de verhuurster te veroordelen om klager toe te laten tot de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de verhuurder naliet aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van €100.000,-. Daarnaast, voorzover er spullen uit de inboedel van klager waren vervreemd en/of vernietigd, de verhuurster hiervoor aansprakelijk te houden en te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 3.000,- op de nader te bepalen schadevergoeding.
1.3 Bij vonnis van 1 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter de verhuurder veroordeelt om klager binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor iedere dag of gedeelte daarvan na het verstrijken van de termijn dat de verhuurster niet voldeed aan de veroordeling, met een maximum van € 10.000,- De vordering tot betaling van een voorschot op de nader te bepalen schade wegens het verdwenen zijn van inboedelgoederen is afgewezen nu voorshands niet gebleken is dat er inboedelgoederen zijn verdwenen.
1.4 Op 2 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft de door klager aan hem gegeven opdracht niet naar behoren uitgevoerd. Verweerder is de belofte dat hij ervoor zou zorgen dat de dwangsommen beginnen te lopen vanaf de dag van de overtreding niet nagekomen. De dwangsommen zijn bovendien te laag. Daarnaast heeft verweerder geen (immateriële) schadevergoeding gevorderd voor de periode dat klager geen gebruik kon maken van het gehuurde.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.
4.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een huurgeschil. Uit de opdrachtbevestiging volgt dat klager toegang wenste tot de door hem gehuurde woning en zijn spullen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt niet dat verweerder tevens voor klager aanspraak moest maken op schadevergoeding.
4.3 Verweerder heeft vervolgens in kort geding toelating van klager tot de woning gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom en een voorschotbetaling op geleden schade in verband met eventueel verdwenen goederen. Bij vonnis van 1 februari 2019 is de vordering van klager tot toelating tot het gehuurde toegewezen, waarbij de dwangsom is vastgesteld op een lager bedrag dan door verweerder is gevorderd. Het voorschot op de schade wegens verdwenen inboedelgoederen is afgewezen. De voorzitter begrijpt dat klager vanaf 6 februari 2019 weer toegang had tot het gehuurde.
4.4 Vast staat dat de dwangsom door de rechter op een lager bedrag is vastgesteld dan door verweerder is gevorderd. Niet is gebleken dat verweerder daarvan enig tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het tamelijk gebruikelijk is dat de rechter een dwangsom op een lager bedrag vaststelt dan dat deze is gevorderd. Dat verweerder zou hebben toegezegd dat de dwangsommen verschuldigd zouden worden vanaf de eerste dag waarop klager de toegang tot zijn woonruimte was ontzegd, is niet komen vast te staan.
4.5 Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding wegens verdwenen inboedelgoederen is afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat inboedelgoederen verdwenen zijn. Dat het anders zou zijn, dat er dus wel inboedelgoederen verdwenen zijn, is niet komen vast te staan. En zou daarvan wel sprake zijn, dan blijkt niet van omstandigheden op grond waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt voor het niet kunnen aantonen daarvan in de procedure.
4.6 Aan een oordeel over eventuele schadevergoeding voor klager wegens het gedurende twee maanden verstoken zijn van het gehuurde is de rechter niet toegekomen omdat deze schade ook niet was gevorderd door verweerder. Er blijkt echter ook niet dat het tot de opdracht van verweerder behoorde om deze schade te vorderen. Ook wat betreft dit punt valt verweerder dus geen verwijt te maken.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder voldaan aan de aan hem verleende opdracht en zich voldoende ingespannen om een voor klager zo gunstig mogelijk resultaat te behalen. Dat klager mogelijk teleurgesteld is in het vonnis valt tuchtrechtelijk verweerder niet te verwijten.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, (plaatsvervangend) voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2021.
Griffier Voorzitter