Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:44

Zaaknummer

20-933/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klacht heeft betrekking op uitlatingen van de advocaat tijdens een gesprek bij de deken over eerder ingediende klachten. Geen sprake van bedreigende opmerkingen.

Inhoudsindicatie

Ten aanzien van de financiële afspraken tussen een advocaat en zijn cliënt komt de wederpartij geen klachtrecht toe

Inhoudsindicatie

Klacht ged niet-ontvankelijk, ged ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 maart 2021

in de zaak 20-933/DB/OB

 

klagers

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 februari 2020 (klachtzaak 20-933/DB/OB) heeft klager sub 3 mede namens  klagers 1 en 2 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerder.

1.2    Op 30 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/028K  van de deken ontvangen.

1.3    De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 11 januari 2021. Daarbij waren klagers sub 2 en 3 en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klagers van 23 december 2020, met bijlagen, en de brief van verweerder van 23 december 2020, met bijlagen,

 

2    FEITEN

2.1    Klagers sub 1 en 2 hebben op 5 september 2019 een klacht over verweerder bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant ingediend. Klager sub 3 trad in deze klachtzaak op als gemachtigde van klagers sub 1 en 2. De deken heeft vervolgens onderzoek naar de klacht (met kenmerk 48/19/106K) verricht.

2.2    Op 3 februari 2020 heeft ten overstaan van de deken in het bijzijn van de adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant in het arrondissement Oost-Brabant een bemiddelingsgesprek met de gemachtigde van klager en verweerder plaatsgevonden naar aanleiding van de in klachtzaak 20-474/DB/OB tegen verweerder ingediende klachten.

 

3    KLACHT

3.1    De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Klagers verwijten verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft zich tijdens het gesprek op 3 februari 2020 onprettig, onbetamelijk en bedreigend jegens klagers uitgelaten.

b)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 19;

c)    Verweerder heeft niet de waarheid gesproken over hetgeen hij tijdens het gesprek met de deken op 3 februari 2020 heeft gezegd.

3.2    Klagers hebben hun klachten als volgt toegelicht:

Ad onderdeel a)  

Verweerder reageerde op de opmerking van klager sub 3 dat de heer M. een kampsjaak is en de vraag of verweerder een antecedentenonderzoek had gedaan naar de heer M. met de opmerking: “zal ik het op te maken besprekingsverslag dan maar eens laten lezen aan dhr. M. ?”, of woorden van gelijke strekking.

Ad onderdeel b)

Verweerder wilde op 3 februari 2020 geen antwoord geven op de vraag van de deken naar de overnamesom van de aandelen. De deken hield verweerder voor er dan van uit te gaan dat de aandelen voor € 1,- waren overgedragen. Die lage overnameprijs in combinatie met de aanwezigheid van onroerende zaken en de omstandigheid dat verweerder advocaat is althans ten tijde van de aandelen overdracht advocaat was van Van S, maakt dat sprake is van schending van gedragsregel 19.

Ad onderdeel c)

Verweerder heeft de waarheid verdraaid door in reactie op klachtonderdeel a) te stellen dat hij het volgende gezegd zou hebben : ”Dat zal de heer M. leuk vinden, als hij het besprekingsverslag zou lezen.“ Verweerder heeft deze bewoordingen niet gebezigd. Het is een bewuste poging om de feiten te verdraaien.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1    Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op opmerkingen van klager sub 3 en verweerder tijdens het gesprek met de deken in een eerder klachtzaak tussen partijen op 3 februari 2020. Vaststaat dat klager sub 3 in zijn hoedanigheid van gemachtigde van klagers sub 1 en 2 de heer M. heeft aangeduid als “kampsjaak” op welke aanduiding door verweerder is gereageerd. Over de precieze inhoud van de woorden van verweerder lopen de opvattingen van klagers en verweerder uiteen. Wat hiervan ook zij, ook als verweerder de door klagers weergegeven bewoordingen zou hebben gebruikt, zijn deze naar het oordeel van de raad gelet op de inhoud van de bewoordingen op zich zelf niet als bedreigend te kwalificeren. Voorzover de uitlating van verweerder door klagers als bedreigend is ervaren, is dit door verweerder nog tijdens het gesprek van 3 februari 2020 in ieder geval weggenomen door zijn toezegging dat hij het verslag van het gesprek niet aan de heer M. zou laten lezen. Het moge zo zijn dat de klagers de reactie van verweerder op de door klager sub 3 gebruikte term kampsjaak als onprettig en onbetamelijk hebben ervaren, maar dat betekent niet dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad onderdeel b)

5.2    Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de wijze waarop klager zich door zijn cliënt voor zijn werkzaamheden als advocaat heeft laten betalen. Klagers hebben geen belang bij de financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënt. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De raad zal klachtonderdeel b) daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel c)

5.3    De opvattingen van klagers en verweerder over de inhoud van de reactie van verweerder tijdens het gesprek op 3 februari 2020 lopen uiteen. Het stond verweerder vrij om in het kader van zijn verweer tegen de over hem bij de deken ingediende klachten zijn standpunt naar voren te brengen. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en c)  ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

 

Griffier                 Voorzitter