Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:42

Zaaknummer

20-923

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft klager voldoende geïnformeerd over de kosten. Dat zij inhoudelijk steken heeft laten vallen, is de voorzitter niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2021

in de zaak 20-923/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 27 november 2020 met kenmerk K 20/13, door de raad ontvangen op 27 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft zich eind juni 2019 tot verweerster gewend voor bijstand met betrekking tot een dissociatieovereenkomst. Bij brief van 1 juli 2019 heeft verweerster de opdracht bevestigd. In de opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:

“(…) Ik heb uw opdracht met dank aanvaard, waarop de door [kantoor verweerster] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarvan u bijgaand een exemplaar aantreft. Het door mij te hanteren uurtarief bedraagt zoals besproken € 265,00, te vermeerderen met 8% kantoorkosten en 21% BTW. (…) U zult maandelijks een gespecificeerde declaratie voor de in bovengenoemd dossier te verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten ontvangen.

Wij spraken met elkaar af dat ik de door u toegezonden bescheiden zal bestuderen en aan u in het vervolgtraject juridische bijstand zal bieden.

Uw zakenpartner heeft aangegeven dat er omtrent de gevolgen van de beëindiging van de samenwerking overeenstemming zou zijn bereikt, terwijl u het standpunt heeft ingenomen dat er nog essentialia zijn waaromtrent over en weer nog geen akkoord is bereikt. (…)  ”

De opdrachtbevestiging is door klager voor akkoord ondertekend.

1.2    Op 4 juli 2019 heeft verweerster een bedrag van € 173,15 (inclusief kantoorkosten en btw) bij klager in rekening gebracht.

1.3    In de overeenkomst van dissociatie en praktijkoverdracht, ondertekend op 18 juli 2019, is onder meer opgenomen:

“(…) Artikel 10. 1. Ingeval partij B onder algemene en/of bijzondere titel binnen twee jaren (…) de praktijk die partij B thans voor een bedrag van € 24.000,- van partij A overneemt, overdraagt aan een derde en die derde hiervoor een hoger bedrag voldoet aan partij B, ontvangt partij A van partij B het verschil tussen de door partij B van de derde ontvangen vergoeding c.q. goodwillsom en de door partij B aan partij A betaalde vergoeding c.q. goodwillsom. (…) Artikel 11. 1. De kosten voor het opmaken van onderhavige overeenkomst van praktijkoverdracht worden door partij A voor de ene helft en door partij B voor de andere helft gedragen. De kosten van adviseurs worden door de partij die het betreffend advies heeft ingewonnen zelf gedragen. (…)”

1.4    Op 8 augustus 2019 is de einddeclaratie ad € 6.002,57 (inclusief kantoorkosten en BTW), met bijbehorende urenspecificatie, door dhr. Z aan klager verzonden.

1.5    Op 13 augustus 2019 heeft klager in een e-mail aan dhr. Z onder meer het volgende geschreven:

“(…) Graag zou ik willen opmerken dat ik het jammer vindt dat op eerdere verzoeken om inzicht te krijgen in de tijd die al besteed was aan mijn dossier nooit is ingegaan. Nu ontvang ik een rekening die een stuk hoger is dan wat ik eigenlijk gebudgetteerd had. Gelet op meerdere verzoeken van mijn kant om inzicht te krijgen in de kosten voor de juridische bijstand van [verweerster] en de bedragen waar het in mijn zaak om ging, mag ik toch wel verwachten dat er bij [verweerster] een verantwoordelijkheid ligt om de tijd die besteed wordt aan het dossier, en dus de daaruit voortvloeiende kosten mijnerzijds beperkt zou moeten houden. Ook heb ik eerder al aangegeven dat ik graag mijn gelijk wil halen, maar niet als dit mij meer kost dan dat het mij oplevert! [Verweerster] was hiervan op de hoogte. (…) Voordat ik het openstaande bedrag overmaakt zou ik graag nog een reactie hierop krijgen van [verweerster]. (…)”

1.6    Op 23 augustus 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer het volgende geschreven:

“Op 13 augustus 2019 heb ik als reactie op de factuur een mail gestuurd naar [Z], waarin ik vroeg of u contact met mij wilde opnemen. (…) Graag zou ik met u een gesprek willen over de hoogte van de factuur. (…)”

1.7    Op 29 augustus 2019 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven:

“(…) Allereerst mijn oprechte excuses dat ik nog niet gereageerd heb op uw verzoek. De reden is deels gelegen in persoonlijke omstandigheden en in een closing van een bedrijfsovername die uiterst tijdrovend is. Naar verwachting heb ik begin volgende week de mogelijkheid om inhoudelijk te reageren, waarmee ik u akkoord vertrouw. (…)”

1.8    Bij brief van 3 september 2019 heeft verweerster onder meer aan klager geschreven:

“(…) Het is juist dat u op 16 juli jongstleden aan mij het verzoek hebt gedaan om u te informeren wat tot dat moment aan tijd aan uw dossier besteed was althans wat de stand van zaken is. Ik heb u daarop aangegeven dat ik daartoe mijn best zal doen doch vanwege een andere op dat moment lopende zaak, die eveneens veel tijd van mij vergde, is mij dat niet gelukt. Ik heb u daarover op 17 juli jongstleden geïnformeerd en u gaf aan hiervoor begrip te hebben en dat de zaak prioriteit had. Vervolgens is de afwikkeling van uw dossier in een sneltreinvaart beland en alsnog binnen enkele dagen afgerond. Dit was rondom de aanvang van uw vakantie en ik heb gemeend nu er toch geen werkzaamheden meer waren te kunnen wachten met de declaratieronde, die daarop volgde. Uiteraard spijt het mij dat ik niet de mogelijkheid heb gevonden om u eerder inzicht te geven in de tijdbesteding doch ben ik van mening dat er niet meer tijd aan uw dossier is besteed dan nodig althans ik heb immer zo efficiënt als mogelijk uw belangen behartigd, met een positief resultaat. (…)”

1.9    Op 4 september 2019 heeft klager per e-mail gereageerd en onder meer het volgende geschreven:

“(…) Op 3 juli heb ik per mail gevraagd hoeveel tijd u al aan mijn zaak heeft besteed en hoeveel tijd u denkt nodig te hebben. Op 4 juli ontving ik van een van uw medewerkers een specificatie met factuur. (….). En een inschatting voor de totale kosten, waar ik ook om had gevraagd ontbrak ook. (…) De juridische kosten zoals u ze nu hebt berekend zijn op dit moment vele malen hoger dan de toegevoegde waarde van uw juridische bijstand. Als ik dit van tevoren had gewezen dan had ik andere keuzes gemaakt. Hiervoor houd ik u wel aansprakelijk/verantwoordelijk. (…) Het moge duidelijk zijn dat ik meerdere malen heb gevraagd om inzicht te krijgen in de gemaakte en te verwachten kosten, en dat u hierna nalatig bent gebleven. (…)”

1.10    Bij e-mail van 5 september 2019 aan klager heeft mr. U, een kantoorgenoot van verweerster, aangegeven dat hij kennis heeft genomen van klagers bezwaar tegen de declaratie en dat hij een telefonische afspraak met klager wil plannen.

1.11    Bij e-mail van 6 september 2019 heeft klager zijn bezwaren met betrekking tot de urenspecificatie per e-mail aan verweerster gezonden.

1.12    Bij e-mail van 13 september 2019 heeft mr. U voorgesteld de declaratie met 1 uur en 45 minuten te verminderen, wat neerkomt op een vermindering van € 606,03 inclusief kantoorkosten en BTW.

1.13    Klager heeft diezelfde dag aan mr. U laten weten dat hij de tegemoetkoming absoluut geen acceptabele oplossing vindt.

1.14    Mr. U heeft daarop op 19 september per e-mail aan klager laten weten dat het gaat om een finaal minnelijk aanbod, maar dat hij de kwestie desondanks on hold zal zetten tot hij hierover met verweerster heeft gesproken.

1.15    Bij e-mail van 25 november 2019 heeft mr. U per e-mail aan klager laten weten dat het aanbod onveranderd blijft. Klager heeft diezelfde dag laten weten dat hij het voorstel afwijst. In de e-mail heeft klager verder nog geschreven:

“(…) Tot slot wil ik u nog op het volgende wijzen. In de dissociatie overeenkomst staat duidelijk vermeld dat de kosten voor het opmaken van de dissociatie overeenkomst zal worden gedeeld door de wederpartij en mijzelf. Ik ga ervan uit dat u de factuur hierop zult aanpassen. (…)”

1.16    In reactie daarop heeft mr. U op 9 december 2019 in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Overigens merk ik tot slot, mogelijk ten overvloede, op dat voor zover in de overeenkomst is opgenomen dat bepaalde kosten in onderlinge verhouding met uw wederpartij moeten worden verdeeld, u een vordering hebt op uw wederpartij en u derhalve uw vordering dient te verhalen bij uw wederpartij. (…)”

1.17    Mr. U heeft op 10 december 2019 in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Na overleg met verweerster en bestudering van de overeenkomsten komen wij tot de conclusie dat uw lezing van de overeenkomst onjuist is. Artikel 10 van de overeenkomst bepaalt dat de wederpartij de praktijk weliswaar binnen twee jaar mág overdragen aan een derde, docht het bedrag dat de wederpartij alsdan extra ontvangt dient aan u te worden afgedragen. Dit is dan ook geen bepaling waarop een boete van toepassing kan zijn. Artikel 9 bepaald dat de eventueel te verbeuren boete voor beide partijen gelden. Van een wanprestatie zijdens [kantoor verweerster] is dan ook gen sprake. (…)”

1.18    Op 15 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft geen rekening gehouden met klagers begroting, terwijl hij bij de aanvang van de opdracht naar een kostenindicatie heeft gevraagd. Verweerster was ervan op de hoogte dat klager de juridische kosten niet hoger wilde hebben dat wat het hem op zou kunnen leveren.

b)    Verweerster heeft klager niet geïnformeerd over de oplopende juridische kosten. Klager heeft tevergeefs meerdere keren om een kostenindicatie en de stand van zaken met betrekking tot de kosten gevraagd. Als klager eerder had geweten dat de kosten zo hoog zouden worden, dan had hij zijn opdracht ingetrokken.

c)    Verweerster heeft op eigen initiatief een punt gemaakt over de algemene titel bij erfrecht, waarvan klager al direct had aangegeven dat dit voor hem niet relevant was.

d)    Verweerster heeft een belangrijke boetebepaling niet opgenomen in de overeenkomst.

e)    Verweerder heeft klager geen specificatie van de kosten gezonden, terwijl klager hier meerdere malen om heeft verzocht, omdat klager deze kosten vervolgens kan doorberekenen aan de wederpartij.

f)    Verweerster heeft na afronding van het dossier traag gereageerd op klagers e-mails.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerster dat zij geen rekening heeft gehouden met klagers begroting, terwijl hij bij de aanvang van de opdracht naar een kostenindicatie heeft gevraagd. Klager stelt dat verweerster ervan op de hoogte was dat klager de juridische kosten niet hoger wilde hebben dan wat het hem op zou leveren.

4.2    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat hij bij de aanvang van de opdracht om een kostenindicatie heeft gevraagd. Uit de overgelegde stukken is het de voorzitter niet gebleken dat klager op dat moment om een kostenindicatie heeft gevraagd. Evenmin is het de voorzitter gebleken dat klager bij de aanvang van de opdracht of daarna een budget kenbaar heeft gemaakt, waartoe de kosten voor bijstand beperkt moesten blijven. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Klager verwijt verweerster dat zij hem niet heeft geïnformeerd over de oplopende juridische kosten. Klager stelt tevergeefs meerdere keren om een kostenindicatie te hebben gevraagd.

4.4    De voorzitter overweegt dat klager allereerst op of rond 3 juli 2019 heeft gevraagd om informatie over verweersters tijdsbesteding. Daarop is op 4 juli 2019 een factuur met specificatie aan klager gezonden.

4.5    Klager heeft vervolgens op 16 juli 2019 nogmaals gevraagd om informatie over verweersters tijdsbesteding. Verweerster heeft daarop niet direct gereageerd. Kort daarna – op 8 augustus 2019 – is de eindfactuur aan klager verstrekt. Tegen die achtergrond is het niet direct reageren op klagers verzoek van 16 juli 2019 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te noemen. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Klager verwijt verweerster dat zij op eigen initiatief een punt heeft gemaakt over de algemene titel bij erfrecht, waarvan klager al direct had aangegeven dat het niet relevant was.

4.7    Vaststaat dat verweerster op enig moment het onderwerp van rechtsopvolging onder algemene en bijzondere titel ter sprake heeft gebracht. Niet is vast komen te staan dat verweerster daaraan tijd heeft gespendeerd die duidelijk buiten het onderwerp van de overeenkomst van opdracht viel. Klagers stelling op dat punt is niet onderbouwd. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Klager verwijt verweerster dat zij een belangrijke boetebepaling niet heeft opgenomen in de overeenkomst. Klager verwijst hierbij naar artikel 10 van de overeenkomst.

4.9    De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster verzuimd heeft een boetebepaling op te nemen in artikel 10 van de overeenkomst. Uit het artikel volgt kort gezegd dat klager, in geval van overdracht van de praktijk aan een derde binnen twee jaar, recht heeft op hetgeen extra wordt ontvangen. Klager heeft daarmee een rechtens afdwingbare vordering op de wederpartij. Een eventuele boetebepaling is hierbij niet aan de orde. Dat verweerster inhoudelijk steken heeft laten vallen, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

4.10    Klager verwijt verweerster dat zij geen specificatie van de kosten heeft gezonden, terwijl klager hier meermalen om heeft verzocht, omdat klager deze kosten vervolgens kan doorberekenen aan de wederpartij.

4.11    De voorzitter overweegt dat aan klager op twee momenten facturen zijn verzonden, steeds inclusief urenspecificatie. Klager heeft vervolgens een nadere specificatie van de kosten gevraagd, omdat hij stelt de helft van de kosten voor het opmaken van de overeenkomst door te kunnen berekenen aan de wederpartij.

4.12    Verweerster heeft aangevoerd dat de overeenkomst is opgesteld door de advocaat/adviseur van de wederpartij. Verweerster heeft deze overeenkomst in opdracht van klager beoordeeld en hem geadviseerd.

4.13    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet gehouden was een (nadere) kostenspecificatie aan klager te verstrekken. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de overeenkomst niet door haar is opgesteld en dat zij klager alleen heeft geadviseerd met betrekking tot de reeds opgestelde overeenkomst. Dat klager kosten door kan berekenen aan de wederpartij is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel f)

4.14    Klager verwijt verweerster dat zij na afronding van het dossier traag heeft gereageerd op klagers e-mails.

4.15    Vaststaat dat klager op 13 augustus 2019 heeft gereageerd op de factuur en vervolgens op 23 augustus 2019 een herinnering heeft gestuurd. Verweerster heeft vervolgens op 29 augustus 2019 haar excuses aangeboden voor het feit dat zij nog niet had gereageerd op klagers verzoek en laten weten dat zij er een week later inhoudelijk op terug zou komen. Zij heeft vervolgens op 3 september 2019 inhoudelijk geregeerd.

4.16    De voorzitter overweegt dat het even heeft geduurd voordat verweerster na afronding van het dossier heeft gereageerd op klagers e-mail. Verweerster heeft echter wel gecommuniceerd dat en waarom zij nog niet inhoudelijk had gereageerd. Tegen deze achtergrond was de termijn niet zodanig lang dat gesproken kan worden van het niet tijdig reageren op klagers e-mail. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Tot slot

4.17    De voorzitter merkt nog op dat de achtergrond van de klacht klagers onvrede over de hoogte van de factuur lijkt te zijn. Voor zover de klacht ook ziet op de vermeende te hoge declaratie, geldt dat dit onderdeel kennelijk ongegrond is. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van excessief declareren, zodat er tuchtrechtelijk verder geen ruimte is om de declaratie te beoordelen.

4.18    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 8 maart 2021