Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:39

Zaaknummer

21-008/DH/DH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Wrakingsverbod opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 januari 2021 in de zaak 21-008/DH/DH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

 

(…)

wonende te M(…)

verzoeker

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-307/DH/DH met verzoeker als klager. De klacht is behandeld ter zitting, een videoconferentie, van de raad van 9 november 2020 door mrs. G.A.F.M. Wouters, P.S. Kamminga en M. Laning. Op die zitting heeft verzoeker mr. Wouters (hierna ook: de tuchtrechter) gewraakt.

1.2    Bij beslissing van 23 november 2020 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak, de zaak met nummer 20-307/DH/DH, op een nader te bepalen datum en tijdstip zal worden voortgezet.

1.3    Op 27 november 2020 zijn verzoeker en verweerster in de hoofdzaak voorlopig opgeroepen voor de voortgezette behandeling van de hoofdzaak op 11 januari 2021. Bij brief van 8 december 2020 zijn deze partijen definitief opgeroepen voor de zitting op 11 januari 2021. In de brief van 8 december 2020 is aan partijen in de hoofdzaak meegedeeld dat de zaak wordt behandeld per videoconferentie. In de brief staat onder meer:

“De raad maakt geen opname van de zitting. Het is niet toegestaan dat u dat wel doet.”

Verder is in de brief meegedeeld dat de zaak behandeld zal worden door de tuchtrechter samen met mrs. J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg.

1.4    Omdat de raad de aan verzoeker verzonden brief van 27 november 2020 retour ontving, zijn de oproepen van 27 november 2020 en 8 december 2020 op 14 december 2020 (nogmaals) naar verzoeker gestuurd.

1.5    Op 4 januari 2021 heeft de raad het op 28 december 2020 gedagtekende tegen de tuchtrechter gerichte wrakingsverzoek van klager ontvangen. De raad heeft op 4 januari 2021 ook een op 28 december 2020 gedagtekende klacht tegen de tuchtrechter ontvangen. Deze klacht is geregistreerd onder nummer 21-009/DH/DH/K.

1.6    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. Hij heeft op 4 januari 2021 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.7    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van het wrakingsverzoek met bijlagen en het verweer van de tuchtrechter. De wrakingskamer heeft daarnaast kennisgenomen van de beslissing van de wrakingskamer van 23 november 2020 en van de door de griffier aan verzoeker verstuurde oproepen voor de zitting van 9 november 2020.

 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat verzoeker de videozitting in de hoofdzaak zal bijwonen vanuit zijn woning. De tuchtrechter draagt als voorzitter de verantwoordelijkheid voor de oproeping voor de zitting van 11 januari 2021 en de voorwaarden en geboden die daarin staan vermeld, waaronder het verbod tot het maken van opnames. Volgens verzoeker acht de tuchtrechter de bescherming van de woning van klager “kennelijk van ondergeschikt belang en rechtvaardigt deze onder zijn verantwoording uitgebrachte oproeping”. Het is klager niet bekend op grond van welke wet- of regelgeving het verbod tot het maken van opnames is uitgevaardigd. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat met het verbod zijn woning niet beschermd wordt en dat hij er daarom niet op kan vertrouwen dat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak “op een juiste afweging mag rekenen”.

2.4    De tuchtrechter heeft daarnaast besloten tot vervanging van mrs. Kamminga en Laning door mrs. Nijhuis en Schaberg, terwijl verzoeker mrs. Kamminga en Laning niet heeft gewraakt. Verzoeker schrijft hierover:

“Uit de non-verbale houding van 1 van de Tuchtrechters was duidelijk zichtbaar dat deze begrepen had dat de wraking van Mr. Wouters te maken had met MIJN WONING.”

2.5    De tuchtrechter heeft aangevoerd dat verzoeker pas op 28 december 2020 het wrakingsverzoek heeft ingediend, terwijl hij de oproep op 14 december 2020 ontvangen heeft. Verzoeker heeft te lang gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De tuchtrechter heeft verder aangevoerd dat het wrakingsverzoek niet in behandeling genomen zou moeten worden omdat geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Het was verzoeker al sinds de oproeping voor de videozitting op 9 november 2020 duidelijk dat het niet is toegestaan om opnames van de videozitting te maken. Hij had deze grond dus bij gelegenheid van zijn eerdere wrakingsverzoek moeten aanvoeren. De tuchtrechter heeft tot slot gesteld dat van (de schijn van) partijdigheid geen sprake is.

2.6    Het verweer van de verste strekking is dat het onderhavige, tweede, wrakingsverzoek van verzoeker buiten behandeling moet blijven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit verweer slaagt voor de wrakingsgrond die ziet op het verbod tot het maken van opnames van de videozitting. Dit verbod is verzoeker in de brief van 16 oktober 2020, waarmee hij werd opgeroepen voor de zitting van 9 november 2020, al kenbaar gemaakt. In deze brief van 16 oktober 2020 is de hiervoor in 1.3 weergegeven tekst ook opgenomen. Het gaat dus niet om feiten of omstandigheden die verzoeker pas na het eerdere wrakingsverzoek bekend zijn geworden. Deze wrakingsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.

2.7    De wrakingskamer begrijpt verzoeker verder aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat de omstandigheid dat mrs. Kamminga en Laning door de tuchtrechter vervangen zijn door mrs. Nijhuis en Schaberg getuigt van partijdigheid van de tuchtrechter, omdat een van de tuchtrechters op 9 november 2020 liet blijken begrip te hebben voor het bezwaar van verzoeker tegen het opnameverbod.

2.8    De wrakingskamer overweegt dat verzoeker, volgens zijn eigen stelling, op 14 december 2020 kennis heeft genomen, althans kunnen nemen, van de mededeling dat de hoofdzaak op 11 januari 2021 behandeld zou worden door mrs. Wouters, Nijhuis en Schaberg. Het wrakingsverzoek is echter pas twee weken later, op 28 december 2020, ingediend. Het wrakingsverzoek is daarmee niet ingediend zodra deze wrakingsgrond bij verzoeker bekend werd. Het wrakingsverzoek is daarom, voor zover het is gestoeld op de tweede wrakingsgrond, kennelijk niet-ontvankelijk.

2.9    De wrakingskamer heeft, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting beoordeeld.

2.10    De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van de wrakingsverzoeken er blijk van geeft dat verzoeker op lichtvaardige gronden gebruik maakt van de mogelijkheid van wraking en dat hij daarmee de procesgang belemmert. De wrakingsverzoeken moeten daarom worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer:

-    oordeelt dat het wrakingsverzoek deels buiten behandeling kan blijven zoals overwogen in 2.6;

-    wijst het verzoek tot wraking voor het overige af vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid, zoals overwogen in 2.8;

-    bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

-    bepaalt dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, zaaknummer 20-307/DH/DH, zal worden voortgezet op 8 februari 2021 om 12.30 uur aan de Kneuterdijk 1 te Den Haag.

    

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. van den Boogerd en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.