Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:29
Zaaknummer
20-276
Inhoudsindicatie
Klacht van advocaat tegen advocaat van wederpartij. Klachtonderdeel over schending Gedragsregel 27: het voor schikkingsonderhandelingen kenmerkende element van het wederzijds toegeven op ingenomen stellingen ontbreekt in het onderhavige geval. Klager heeft van zijn kant namens zijn cliënt niets prijsgegeven in de aan de rechter overgelegde correspondentie. Gedragsregel 27 is gelet op de ratio daarvan, door verweerder niet geschonden. Alle klachtonderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021
in de zaak 20-276/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
gemachtigde:
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft bij brief van 13 januari 2020 deze klacht aangevuld.
1.2 Op 15 april 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 november 2020. Daarbij waren klager, vergezeld door oud-bestuurder van [A] B.V. mevrouw […], en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van klager, met bijlagen, van 28 mei 2020 en de brief van de gemachtigde van verweerder, met bijlagen, van 29 juni 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De gemeente [K] en zorgaanbieder [A] B.V. (hierna: [A]) hebben in 2014 een basisovereenkomst gesloten voor het leveren van zorg in natura. Onderdeel van deze overeenkomst is een geschillenregeling bestaande uit een minnelijk overleg, vervolgens mediation en na drie maanden een gang naar de rechter.
2.3 Op 9 april 2019 heeft de gemeente een deelovereenkomst met betrekking tot individuele begeleiding opgezegd.
2.4 Eind 2019 is een geschil ontstaan over deze opzegging. [A] heeft een kort geding bij de rechtbank Almelo tegen de gemeente ingesteld, dat zou dienen op 13 januari 2020. [A] werd bijgestaan door klager en de gemeente door verweerder.
2.5 In aanloop naar de zitting van 13 januari 2020 is tussen klager en verweerder gecorrespondeerd over het al dan niet aanhouden van de zitting om in minnelijk overleg te treden.
2.6 Klager heeft in zijn e-mail van 20 december 2019 verweerder bericht dat zijn cliënt in overleg wil gaan nadat de gemeente een bedrag van € 17.929,06 voor reeds verleende zorg heeft betaald.
2.7 Vervolgens heeft verweerder in zijn brief van 6 januari 2020 aangegeven dat de gemeente bereid is om aan de hand van een meegezonden memorandum in overleg te treden met [A] over de opzegging van de deelovereenkomst onder de voorwaarde dat het kort geding wordt aangehouden. Hij heeft hieraan toegevoegd dat intrekking van de opzegging zal meebrengen dat ook de zorg die [A] intussen is blijven verlenen, voor betaling in aanmerking kan worden gebracht, voor zover die zorg voor het overige rechtmatig is verleend. Verweerder heeft verder meegedeeld dat hij aan de rechtbank zal laten weten dat hij dit voorstel heeft gedaan, als klager besluit het kort geding toch door te zetten.
2.8 Verweerder heeft na telefonisch overleg met klager in zijn e-mail van 8 januari 2020 toegezegd dat de gemeente, vooralsnog onder voorbehoud van rechten, de volgende dag betaling zou verzorgen van de gedeclareerde zorg, op voorwaarde dat klager het kort geding dan zou aanhouden.
2.9 Klager heeft in reactie hierop in zijn e-mail van 8 januari 2020 bericht dat het kort geding zal worden aangehouden als de gemeente een bedrag van
€ 24.836,59 voor verleende zorg betaalt en de gemeente de zorgovereenkomsten in een aantal pgb-zaken zou accorderen, zodat de SVB tot uitbetaling kon overgaan.
2.10 Verweerder heeft op 9 januari 2020 klager meegedeeld dat de gemeente bereid is om een bedrag van € 7.397,56, dat de gemeente op basis van hun eigen berekeningen verschuldigd is vanwege daadwerkelijk verleende zorg, te betalen. Verweerder heeft herhaald dat hij de gevoerde correspondentie naar de rechtbank zal sturen als het kort geding niet wordt aangehouden.
2.11 Bij brief van 9 januari 2020 heeft verweerder de onder 2.6 tot en met 2.10 vermelde correspondentie aan de rechtbank Overijssel doen toekomen.
2.12 Op 9 januari 2020 hebben klager en verweerder elkaar na verzending van de producties aan de rechtbank diverse e-mails gezonden. Klager heeft in zijn e-mail van 17.08 uur verweerder erop gewezen dat het tuchtrechtelijk laakbaar is om schikkingsonderhandelingen naar de rechtbank te sturen. Verweerder heeft bij e-mail van 17.19 uur hierop geantwoord dat de gemeente nog steeds minnelijk overleg wenst en dat hij de producties zal terug vragen als in overleg wordt gegaan. Klager heeft in zijn e-mail van 19.20 uur verweerder gesommeerd om de producties terug te nemen, bij gebreke waarvan hij melding zal doen bij de deken. Verweerder heeft in zijn e-mail van 22.45 uur erop gewezen dat de producties dienen ter staving van de weigering van de zijde van [A] om te onderhandelen en dat hij vanwege die benadering overweegt een kostenveroordeling te vorderen en een tegenklacht tegen klager in te dienen, maar dat hij liever met klager en diens cliënt gaat praten over de inhoud.
2.13 Eveneens op 9 januari 2020 heeft klager om 19.16 uur een e-mail over een vermeerdering van eis aan de rechtbank gezonden en in kopie aan verweerder.
2.14 Op 13 januari 2020 heeft de zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, omdat hem die niet bekend was. De voorzieningenrechter heeft ter zitting de eisvermeerdering afgewezen.
2.15 Klager heeft de voorzieningenrechter gewraakt voor diens handelwijze inzake de eisvermeerdering. De voorzieningenrechter heeft hierin berust.
2.16 Op 27 januari 2020 heeft een nieuwe behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 7 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden en bepaald dat partijen conform het bepaalde in de geschillenregeling met elkaar in overleg dienen te treden om hun geschil op te lossen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zonder toestemming van klager en zelfs nadat hij het uitdrukkelijk had verboden alsnog de onderhandelingsberichtgeving, voortvloeiend uit onderhandelingen voorafgaand aan de zitting, als productie toegezonden aan de rechtbank. Tijdens de zitting is gebleken dat verweerder de onderhandelingsberichtgeving niet had ingetrokken. Dit is in strijd met Gedragsregel 27.
b) Nadat klager verweerder heeft gesommeerd de onderhandelingsberichtgeving vóór de door klager gestelde termijn terug te nemen, heeft verweerder klager gechanteerd door te dreigen met het vorderen van een kostenveroordeling en met een tegenklacht.
c) Verweerder heeft Gedragsregel 8 geschonden door bezwaar te maken tegen de eisvermeerdering van [A]. Klager heeft zijn e-mail aan de rechtbank over de eisvermeerdering immers in kopie aan verweerder gezonden, waardoor verweerder wel degelijk op de hoogte was van de eisvermeerdering. Bovendien heeft verweerder op 9 januari 2020 om 22.45 uur een e-mail aan klager gezonden in reactie op diens e-mail.
d) Door toedoen van verweerder is de rechtbank in een onjuiste veronderstelling terechtgekomen over de omvang van het geschil door het inbrengen van de onderhandelingsberichtgeving. De rechtbank vermeende namelijk op basis van de ingebrachte schikkingsonderhandelingen dat partijen slechts duizenden euro’s van elkaar verwijderd zouden zijn, terwijl partijen bij benadering een bedrag van meer dan twee ton verdeeld houdt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft erop gewezen dat de vordering in kort geding de nakoming inhield van een overeenkomst tussen [A] en de gemeente, welke de gemeente had opgezegd. De ingestelde nevenvorderingen lagen alle in het verlengde van deze vordering. De correspondentie hield uitsluitend verband met de pogingen van verweerder om klager ertoe te bewegen het kort geding in te trekken dan wel uit te stellen conform de contractueel voorgeschreven geschillenregeling. De door verweerder overgelegde correspondentie ging derhalve niet over de inhoud van het geschil, noch over de inhoud van het gevorderde. Tussen klager en verweerder zijn standpunten uitgewisseld over het intrekken of uitstellen van het kort geding, maar over de inhoud van het geschil is niet onderhandeld. Zoals ook blijkt uit de overgelegde pleitnota van verweerder, heeft hij bij de rechtbank zijn correspondentie met klager uitsluitend overgelegd om daarmee aan te tonen dat [A] niet aan de contractueel overeengekomen geschillenregeling heeft voldaan. Van een schending van Gedragsregel 27 is dan ook geen sprake.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft aangegeven dat hij een tegenklacht heeft overwogen, omdat hij meent dat klager zelf Gedragsregels heeft geschonden; Gedragsregel 5 door het herhaaldelijk aangeboden minnelijk overleg uit de weg te gaan en Gedragsregel 6 door partijen door deze houding onnodig op kosten te jagen. Tijdens de zitting is namens verweerder erop gewezen dat verweerder in zijn e-mail van 9 januari 2020 weliswaar heeft meegedeeld dat hij een tegenklacht overwoog, maar dat hij daaraan heeft toegevoegd dat hij liever met klager en zijn cliënt in gesprek ging over de inhoud. Van dwang of dreiging was geen sprake en de e-mail had evenmin het karakter van een sommatie, zoals de e-mail van klager van 9 januari 2020 op 19.20 uur dat wel had. Ter voorkoming van verdere escalatie heeft verweerder afgezien van indiening van een tegenklacht.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft betwist dat hij in strijd met de waarheid tegenover de rechter heeft verklaard dat hij onbekend was met de eisvermeerdering, die klager in zijn e-mail van donderdag 9 januari 2020 om 19.16 uur in kopie naar verweerder heeft gezonden. Verweerder werd tijdens de zitting van de voorzieningenrechter op maandag 13 januari 2020 overvallen door de vermeerdering van eis. Hij heeft naar waarheid tegenover de rechter verklaard dat hij niet kon uitsluiten dat klager hem de bewuste e-mail heeft gestuurd, maar dat hij er geen kennis van heeft genomen en dat de eiswijziging hem dus onbekend was. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat hij op donderdagen en vrijdagen niet werkt en in beginsel zijn e-mails ook niet leest. Zijn secretaresse had toevallig op vrijdag 19 januari 2020 een vrije dag, zodat zij hem ook niet op de e-mail heeft kunnen attenderen. Pas toen verweerder na de zitting weer op kantoor was, heeft hij gezien dat de e-mail met de eisvermeerdering aan hem in kopie was verzonden. Verweerder heeft toen klager direct een e-mail gestuurd met de mededeling dat de e-mail van 9 januari 2020 van klager over de eisvermeerdering wel is binnengekomen, maar dat hij deze niet heeft gezien. Met betrekking tot de opmerking van klager dat verweerder op de bewuste e-mail heeft gereageerd op donderdag 9 januari 2020 om 22.45 uur, heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat dit een reactie was op de vier minuten later, om 19.20 uur door klager verzonden e-mail over diens voornemen om tegen verweerder bij de deken een klacht in te dienen. Verweerder heeft op zijn privé-iPhone, waarop hij ook een zakelijke postbus heeft, wel de e-mail van 19.20 uur gezien, maar niet de vier minuten eerder verzonden e-mail met de eisvermeerdering. Klager had hem in de periode hieraan voorafgaand overigens niet geattendeerd op enig voornemen tot een vermeerdering van eis, waardoor verweerder hierop niet verdacht was. Verweerder heeft derhalve te goeder trouw de rechter meegedeeld dat hij de eisvermeerdering niet kende.
Klachtonderdeel d)
4.5 Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel d) naar voren gebracht dat de omvang van het geschil niet door hem bij de rechter aan de orde is gesteld en dat daarmee een eventuele onjuiste veronderstelling van de behandelend rechter niet voor rekening van verweerder komt.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en d)
5.1 De raad is van oordeel dat de klachtonderdelen a) en d) zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
5.2 Ingevolge Gedragsregel 27 mag omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. De ratio van deze Gedragsregel is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen communiceren om een oplossing van een geschil te kunnen beproeven, zonder dat zij daardoor in een zwakkere positie ten opzichte van de wederpartij terechtkomen in geval van een gang naar de rechter.
5.3 De vraag ligt voor of verweerder door toezending van de producties aan de rechter Gedragsregel 27 heeft geschonden. Verweerder heeft aangevoerd dat dit niet het geval is omdat de producties niet de inhoud van het geschil betreffen. Hoewel naar het oordeel van de raad de producties wel degelijk raken aan de inhoud van het aan de rechter voorgelegde geschil, is desondanks geen sprake geweest van schikkingsonderhandelingen waaromtrent aan de rechter geen mededelingen mochten worden gedaan. Redengevend hiervoor is dat het voor schikkingsonderhandelingen kenmerkende element van het wederzijds toegeven op ingenomen stellingen in het onderhavige geval ontbreekt. Klager heeft namelijk in de producties alleen eisen gesteld die ingewilligd moesten worden voordat in overleg kon worden gegaan. Klager heeft van zijn kant namens zijn cliënt niets prijsgegeven in de overgelegde correspondentie. De positie van zijn cliënt in het juridische geschil is dan ook niet verzwakt doordat de rechter kennis heeft kunnen nemen van de producties. Gelet op de onder 5.2 vermelde ratio is de raad van oordeel dat Gedragsregel 27 door verweerder niet is geschonden.
5.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft klachtonderdeel d) geen afzonderlijk bespreking. Klachtonderdelen a) en d) zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.5 Hoewel verweerder ter voorkoming van verdere escalatie er wellicht beter aan had gedaan ervan af te zien, kan hem naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij in reactie op de dreiging met een klacht heeft gedreigd met het vorderen van een kostenveroordeling en indiening van een tegenklacht. Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.6 Verweerder heeft nadrukkelijk en gemotiveerd betwist dat hij de rechter bewust onjuist heeft geïnformeerd. De raad stelt vast dat de rechtbank Overijssel in reactie op de vraag van klager bij brief van 13 januari 2020 om akte van de opmerking van verweerder dat de eisvermeerdering bij brief van 9 januari 2020 hem niet heeft bereikt, heeft geantwoord bij e-mail van 15 januari 2020 dat de rechter niet kan bevestigen dat verweerder dat in die bewoording heeft gezegd, maar dat hij wel kan bevestigen dat verweerder heeft gezegd dat hij de eisvermeerdering niet kende.
5.7 Gelet op de gemotiveerder betwisting door verweerder en zeker ook gezien de verklaring van de rechtbank is voor de raad niet komen vast te staan dat verweerder de rechter bewust onjuiste feitelijke informatie heeft verstrekt, waardoor hij Gedragsregel 8 zou hebben geschonden. Klachtonderdeel c) zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 15 februari 2021