Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:39

Zaaknummer

20-135/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich onnodig grievend over klaagster uit te laten en door zonder voorafgaand deugdelijk onderzoek en zonder enig voorbehoud zware beschuldigingen aan klaagsters adres te uiten. . Verweerder heeft in een beslagrekest gesteld dat klaagster heeft samengespannen met mevrouw S en dat zij mevrouw S behulpzaam is geweest bij malafide praktijken. Ook heeft verweerder gesteld dat klaagster het zwarte vermogen van mevrouw S bewaart of onder zich heeft en de mensen levert voor uitvoering van gijzeling en afpersing. Tot slot heeft verweerder gesteld dat klaagster werkzaam was in de illegale prostitutie, betrokken is geweest bij gijzeling, afpersing, diefstal, verduistering en witwassen. Waarschuwing proceskostenveroordeling

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 22 februari 2021

in de zaak 20-135/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 september 2019 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 20 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-090 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Klaagster is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.  

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder staat een drietal besloten vennootschappen bij in een geschil met mevrouw S. Op 1 mei 2018 heeft verweerder een verzoekschrift tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ingediend bij de rechtbank Amsterdam. In het verzoekschrift is onder meer verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder klaagster.

2.3    Randnummer 25 van het door verweerder ingediende beslagrekest luidt als volgt:

    “[Klaagster], die hiervoor reeds genoemde beste vriendin van [mevrouw S] die in [woonplaats] woont, heeft tezamen met haar samengespannen en is haar bij malafide praktijken behulpzaam geweest. Mogelijk dat [klaagster] het zwarte vermogen van [mevrouw S] bewaart en of onder zich heeft.(…)

    [Klaagster] is in ieder geval de vaste kompaan van [mevrouw S] in al haar zaken en zij levert de mensen voor het “zware” werk zoals gijzeling en afpersing.(…)”

2.4    Klaagsters gemachtigde heeft op 18 juni 2018 een klachtbrief aan de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor gestuurd, waarbij hij zich heeft beklaagd over de door verweerder gebezigde bewoordingen en kwalificaties. Bij brief van 9 augustus 2018 heeft verweerder op de klachtbrief gereageerd en toegelicht dat en waarom de klacht naar zijn mening ongegrond was. In deze brief heeft verweerder gesteld dat klaagster werkzaam is dan wel was in de illegale prostitutie en dat zij betrokken is geweest bij gijzeling, afpersing, diefstal, verduistering of witwassen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

    1.     zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

    2.     bewust feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist waren.

3.2    Toelichting

    Verweerder heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten in een beslagrekest dat bij verschillende partijen is terecht gekomen. Verweerder heeft gesteld dat klaagster heeft samengespannen met mevrouw S en dat zij mevrouw S behulpzaam is geweest bij malafide praktijken. Ook heeft verweerder gesteld dat klaagster het zwarte vermogen van mevrouw S bewaart of onder zich heeft en de mensen levert voor uitvoering van gijzeling en afpersing. Tot slot heeft verweerder gesteld dat klaagster werkzaam was in de illegale prostitutie, betrokken is geweest bij gijzeling, afpersing, diefstal, verduistering en witwassen. De zware beschuldigingen zijn onjuist, ongefundeerd en tasten de eer en goede naam van klaagster aan.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5     BEOORDELING

5.1    Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klaagster zich door de door verweerder gebezigde bewoordingen en kwalificaties gegriefd heeft gevoeld en de raad acht dit ook voorstelbaar. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij de uitlatingen heeft gedaan in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten en dat het daarnaast zijn taak is om de rechter juist en volledig voor te lichten.

5.2    Bij de beantwoording van de vraag of de door verweerder gebezigde bewoordingen en kwalificaties functioneel waren moeten de eisen die aan de inhoud van een beslagrekest worden gesteld mede in ogenschouw worden genomen. Die eisen volgen niet alleen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar ook uit de Beslagsyllabus. Naar het oordeel van de raad volgt noch uit de Wet, noch uit de Beslagsyllabus dat voor de onderbouwing van een verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag informatie over de (relatie tot de) derde moet worden verstrekt, op de uitvoerige wijze zoals verweerder dat heeft gedaan. De raad acht in het algemeen voorstelbaar dat een verzoeker zich genoodzaakt voelt om in het beslagrekest enige duiding aan de (rechts)verhouding met de derde te geven, maar naar het oordeel van de raad kan niet gezegd worden dat het in het kader van het behartigen van de belangen van verweerders cliënten noodzakelijk was om de door verweerder gekozen bewoordingen en kwalificaties zonder enig voorbehoud te bezigen. Verweerder had kunnen volstaan met een summiere en zakelijke toelichting. Verweerder heeft naar voren gebracht dat vragen van de griffie van de rechtbank over de inhoud van het beslagrekest hem noopten tot het bezigen van de gewraakte bewoordingen en kwalificaties. De raad oordeelt dat dit verweer moet worden gepasseerd, nu verweerder ter zitting van de raad desgevraagd heeft verklaard dat de gewraakte passages al van meet af aan in het beslagrekest waren opgenomen.

5.3    Verweerder heeft zware beschuldigingen van strafrechtelijke aard geuit aan klaagsters adres. Verweerder heeft naar voren gebracht dat voor de door hem geuite kwalificaties en gebezigde bewoordingen voldoende feitelijke grondslag bestond, nu de zaakvoerder van verweerders cliënte onderzoek had verricht, verschillende personen had bevraagd en e-mails en Whatsapp-berichten aan verweerder had overhandigd. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van de hem aangereikte informatie, aldus verweerder. De raad volgt verweerder niet in dat verweer. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich bij het uiten van dergelijke zware beschuldigingen  ervan vergewist dat er voldoende feitelijke grondslag voor bestaat. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit. Naar het oordeel van de raad is verweerder te lichtvaardig afgegaan op de juistheid van de hem aangereikte informatie. Het had op de weg gelegen van verweerder om, alvorens de strafrechtelijke kwalificaties van vermeend handelen van klaagster in het processtuk op te nemen, zonder daarbij enig voorbehoud te maken, nader onderzoek te doen naar de feitelijke grondslag daarvan. Verweerder heeft dit nagelaten.

5.4    De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder bij het behartigen van de belangen van zijn cliënten de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De raad zal de klacht in beide onderdelen gegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich onnodig grievend over klaagster uit te laten en door zonder voorafgaand deugdelijk onderzoek en zonder enig voorbehoud zware beschuldigingen aan klaagsters adres te uiten. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. S.H.L Baggel, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.

 

Griffier  Voorzitter