Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:40
Zaaknummer
190189
Inhoudsindicatie
Klacht tegen kantoor eigen advocaat. Verweerder zou onduidelijkheid hebben laten bestaan over de hoedanigheid van de bij klaagsters zaak betrokken letselschadejurist en er geen zorg voor hebben gedragen dat de opdracht tussen klaagster en verweerder door deze letselschadejurist werd uitgevoerd en dat er met klaagster werd gecommuniceerd. Klaagster heeft tegen het advocatenkantoor en de advocaat onder wiens verantwoordelijkheid de zaak is behandeld gelijkluidende klachten ingediend. Het hof verwijst naar zijn uitspraak van dezelfde datum met zaaknummer 190188. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de klacht van klaagster niet op de organisatie van het advocatenkantoor ziet, maar op het handelen en nalaten van de advocaat en de bij het advocatenkantoor werkzame letselschadejurist, die beiden haar zaak hebben behandeld. De klachtonderdelen zien niet op gedragingen van een of meer leden van het bestuur in die hoedanigheid. Zoals de raad zelf ook heeft overwogen diende de advocaat de opdracht uit te voeren dan wel klaagster duidelijk mede te delen dat hij onvoldoende grond zag voor aansprakelijkstelling. Voor het niet uitvoeren van de werkzaamheden en het niet communiceren met klaagster door de letselschadejurist is de advocaat verantwoordelijk. Het in hoger beroep nog aangevoerde voorbeeld dat de zaak van klaagster kennelijk niet was geagendeerd, hetgeen op een gebrekkige kantoororganisatie zou wijzen, kan het hof niet volgen. De agendering van een zaak valt onder de behandeling van de zaak en aldus onder de verantwoordelijkheid van de behandelend advocaat. Gelet op het voorgaande geldt dat klaagster in haar klacht tegen het advocatenkantoor niet-ontvankelijk is. De gestelde gedragingen waar de klacht op ziet, kunnen niet worden toegerekend aan de bestuurders van het advocatenkantoor. De bestuursleden zijn niet verantwoordelijk voor het gedrag van de advocaat die de opdracht van de cliënt uitvoert. De beroepsgrond van het advocatenkantoor slaagt. Vernietiging beslissing van de raad. Niet-ontvankelijkverklaring.
Uitspraak
BESLISSING
van 19 februari 2021
in de zaak 190189
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1. DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 juni 2019 (zaaknummer 18-724). De raad heeft de klacht van klaagster gelijktijdig behandeld met klachtzaak 18-725 en in beide zaken de klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaard. In de onderhavige zaak heeft de raad aan verweerster een geldboete opgelegd van € 10.000,-.
De beslissingen van de raad zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRARL:2019:251 en ECLI:NL:TADRARL:2019:252.
2. DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerster tegen deze beslissing is op 10 juli 2019 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak tegelijk maar niet gevoegd mondeling behandeld met de zaak onder nummer 190188 tijdens de openbare zitting van
14 december 2020. Daar zijn verschenen klaagster per video-verbinding, haar gemachtigde mr. R.A. Korver en mevrouw [naam tolk], tolk in de Slavische taal. Namens verweerster is verschenen, [naam bestuurder van verweerster], bestuurder van verweerster. Partijen hebben gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt. De aantekeningen maken onderdeel uit van het dossier.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onduidelijkheid te hebben laten bestaan over de hoedanigheid van mr. D;
b) er geen zorg voor te dragen dat de opdracht tussen klaagster en verweerder is uitgevoerd;
c) er geen zorg voor te dragen dat met klaagster werd gecommuniceerd.
4. FEITEN
4.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
4.2 Klaagster is woonachtig in Bosnië en Herzegovina. Tijdens een studiereis in Kenia in augustus 2011 is zij betrokken geweest bij een ernstig verkeersongeval. Bij dit ongeval heeft zij ernstig letsel met blijvende invaliditeit opgelopen.
4.3 Klaagster is voor haar letsel eerst in behandeling geweest in Mombasa en later langdurig in Duitsland. Zodra zij voldoende hersteld was, heeft zij met hulp van haar moeder stappen ondernomen om de door haar geleden schade vergoed te krijgen.
4.4 Op 20 maart 2014 heeft de moeder van klaagster contact opgenomen met verweerster (hierna: het advocatenkantoor). Zij had de contactgegevens op internet gevonden toen zij zocht naar een gespecialiseerd letselschadeadvocaat. Zij werd doorverbonden met mr. D., een letselschadejurist werkzaam bij het advocatenkantoor (hierna: letselschadejurist), en verzocht hem uit te zoeken of [naam organisatie], gevestigd in Nederland, aansprakelijk kon worden gehouden voor het ongeval.
4.5 Bij e-mail van 21 maart 2014 heeft de letselschadejurist aangegeven de aansprakelijkheidskwestie te willen uitzoeken. Deze e-mail is ondertekend met de naam van de letselschadejurist direct onder het kopje met de kantoornaam met daarachter “Advocaten”.
4.6 Op 23 maart 2014 heeft de moeder van klaagster informatie over [naam organisatie] en het ongeval aan de letstelschadejurist toegestuurd.
4.7 Op 4 april 2014 heeft bij het advocatenkantoor een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar moeder, de letselschadejurist en mr. V. (hierna: de advocaat). Tijdens dit gesprek heeft klaagster een machtiging (“power of attorney”) ten gunste van het advocatenkantoor ondertekend waarin onder meer staat:
“(…) hereby authories [het advocatenkantoor] to act on her behalf and represent her as a result of the incident that occurred (…) in Kenya.
This power of attorney expressly grants the authority to act legally on behalf of the undersigned (…)”.
4.8 Op 7 april 2014 heeft de moeder van klaagster de letselschadejurist een e-mailbericht gestuurd, met als bijlage een brief van mr. S. van een ander advocatenkantoor. In deze brief laat de mr. S. weten dat [naam organisatie] naar zijn mening niet aansprakelijk is voor het ongeval. Op dit e-mailbericht heeft de moeder van klaagster geen reactie ontvangen.
4.9 Op 20 april 2017 heeft de moeder van klaagster de letselschadejurist gebeld. Tijdens dit telefoongesprek werd duidelijk dat er in de zaak van klaagster geen werkzaamheden meer zijn verricht en dat de zaak als gesloten werd beschouwd. Daarna is er per e-mail nog gecorrespondeerd over de zaak met de letselschadejurist met de advocaat in cc. Omdat de moeder van klaagster op enig moment geen reacties meer ontving op haar berichten heeft zij zich tot de deken gewend.
5. BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft de klacht tegen het advocatenkantoor ontvankelijk geoordeeld omdat de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. Klaagster heeft immers een aantal concreet onderbouwde verwijten jegens het advocatenkantoor in zijn totaliteit gemaakt over de kantoororganisatie – namelijk het feit dat de praktijk van de advocaat in strijd met gedragsregel 38 (oud) zonder voldoende toezicht aan een letselschademedewerker wordt overgelaten die geen advocaat is. Vervolgens heeft de raad ten aanzien van klachtonderdeel a) overwogen dat verweerster tegenover klaagster niet duidelijk is geweest over de rol van de letselschadejurist, nu zij in de veronderstelling kon zijn dat de letselschadejurist ook advocaat was. De werkwijze, waarbij de letselschadejurist zelfstandig zaken behandelt, had aan klaagster moeten worden uitgelegd en toegelicht, hetgeen is nagelaten. Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) heeft de raad geoordeeld dat verweerster geen, althans onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de door klaagster aan haar verstrekte opdracht. Verweerster heeft geen toezicht op de werkzaamheden van de letselschadejurist gehouden, waardoor de letselschadejurist in de veronderstelling is kunnen geraken dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen wegens het feit dat die geen kans van slagen had. De letselschadejurist heeft echter verzuimd dat aan klaagster over te brengen. Daarbij heeft de letselschadejurist op 24 april 2017 ook nog de indruk gewekt dat de zaak zou worden bestudeerd. De advocaat had gelet op de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid de opdracht moeten uitvoeren dan wel met klaagster moeten communiceren dat de opdracht niet zou worden aanvaard. Voor deze omissie is verweerder verantwoordelijk aangezien hij degene was die toezicht op de letselschadejurist diende te houden.
Gronden van beroep
5.2 Het advocatenkantoor heeft in hoger beroep gronden aangevoerd tegen de ontvankelijkheid van de klachten, de opgelegde geldboete en de proceskostenveroordeling. Verweerster heeft erkend dat het in deze zaak is misgegaan, maar het feit dat een medewerker verzuimt te reageren of de opdracht niet goed uitvoert dan wel onduidelijk is over de functie van de letselschadejurist raakt nog niet de kantoororganisatie. Niet iedere menselijk fout kan worden toegerekend aan het kantoor. Klaagster is dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht in haar klacht, aldus het advocatenkantoor. Daarbij is zonder nadere motivering een geldboete opgelegd terwijl voor dezelfde feiten en omstandigheden aan de kantoorgenoot een maatregel en een proceskostenveroordeling is opgelegd.
Verweer in beroep
5.3 Volgens klaagster is het mogelijk om een klacht tegen een advocatenkantoor in te dienen. Volgens haar is de klacht dan ook ontvankelijk. Daarbij heeft verweerster volgens klaagster een situatie gecreëerd dan wel laten ontstaan waarbinnen het mogelijk was dat een cliënte niet heeft begrepen dat haar zaak door een niet-advocaat werd behandeld en niet werd geagendeerd.
Ontvankelijkheid klacht tegen het advocatenkantoor
5.4 De klacht is gericht tegen een advocatenkantoor. Waar het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat, leidt dit tot de vraag of de klacht kan worden ontvangen.
5.5 Het advocatenkantoor wordt gevoerd in de vorm van een besloten vennootschap. Dat brengt mee dat als het gedrag waarover wordt geklaagd alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, de klacht kan worden ontvangen als gericht tegen bestuurders van de besloten vennootschap. In dat geval wordt de klacht geacht te zijn gericht tegen de individuele (advocaat)bestuurders van de besloten vennootschap. De advocaat heeft ter zitting bij het hof bevestigd dat hij sinds 2004 ook (mede)bestuurder is van het advocatenkantoor. Hij heeft namens het advocatenkantoor verweer gevoerd in de tuchtprocedure. Het hof gaat er daarom vanuit dat de advocaat als de vertegenwoordiger van het bestuur van het advocatenkantoor is aan te merken. Het hof zal de klacht tegen het advocatenkantoor dan ook opvatten als een klacht gericht tegen de advocaat als de aan te spreken bestuurder namens het bestuur van het advocatenkantoor (zie ook ECLI:NL:TAHVD:2013:239, ECLI:NL:TAHVD:2014:60).
5.6 De vraag die hierna zal dienen te worden beantwoord is of het gedrag waarover klaagster klaagt de bestuurder(s) van het advocatenkantoor kan worden aangerekend.
De klacht
5.7 Klaagster heeft tegen het advocatenkantoor en de advocaat onder wiens verantwoordelijkheid de zaak is behandeld gelijkluidende klachten ingediend. De klachten tegen de advocaat betreffen de zaak onder nummer 190188. De raad heeft de klachtonderdelen op nagenoeg identieke wijze beoordeeld. Daar waar in de ene beslissing wordt gesproken over het advocatenkantoor is dat in de andere beslissing vervangen door de advocaat. In wezen heeft de raad het advocatenkantoor en de advocaat hetzelfde verweten. De raad heeft niet onderscheiden welke klachten al dan niet zelfstandig aan de bestuurders van het advocatenkantoor kunnen worden toegerekend.
5.8 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de klacht van klaagster niet op de organisatie van het advocatenkantoor ziet maar op het handelen en nalaten van de advocaat en de bij het advocatenkantoor werkzame letselschadejurist, die beiden haar zaak hebben behandeld. De klachtonderdelen zien niet op gedragingen van een of meer leden van het bestuur in die hoedanigheid. Zoals de raad zelf ook heeft overwogen diende de advocaat de opdracht uit te voeren dan wel klaagster duidelijk mede te delen dat hij onvoldoende grond zag voor het aanspreken van [naam organisatie]. In de zaak van de advocaat heeft de raad overwogen dat de advocaat aan klaagster had dienen uit te leggen wat de rol en functie was van de letselschadejurist en dat de advocaat toezicht op de letselschadejurist had moeten houden. Voor het niet uitvoeren van de werkzaamheden en het niet communiceren met klaagster door de letselschadejurist is de advocaat verantwoordelijk. Naast deze door klaagster niet aangevochten overwegingen heeft zij geen feiten of omstandigheden gesteld die betrekking hebben op de gedragingen van de bestuurders. Het in hoger beroep nog aangevoerde voorbeeld dat de zaak van klaagster kennelijk niet was geagendeerd, hetgeen op een gebrekkige kantoororganisatie zou wijzen, kan het hof niet volgen. De agendering van een zaak valt onder de behandeling van de zaak en aldus onder de verantwoordelijkheid van de behandelend advocaat.
Slotsom
5.9 De conclusie is dan ook dat klaagster in haar klacht tegen het advocatenkantoor niet-ontvankelijk is. De gestelde gedragingen waar de klacht op ziet kunnen niet worden toegerekend aan de bestuurders van het advocatenkantoor. De bestuursleden zijn niet verantwoordelijk voor het gedrag van de advocaat die de opdracht van de client uitvoert. De beroepsgrond van het advocatenkantoor slaagt. De beslissing van de raad kan niet in stand blijven en zal in zijn geheel worden vernietigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2019, gewezen onder nummer 18-724/AL/GLD;
en doet opnieuw recht:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht tegen het advocatenkantoor.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, L.H. Rammeloo, R.N.E. Visser en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 februari 2021.