Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:26
Zaaknummer
20-692
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een huurgeschil kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021
in de zaak 20-692/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 september 2020 met kenmerk 1190214, door de raad ontvangen op 14 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft twee boxen gehuurd van de cliënt van verweerder (hierna: de verhuurder).
1.2 De verhuurder heeft de boxen verkocht aan een derde en wilde daarom de verhuur van de boxen aan klager beëindigen. De verhuurder heeft de huurovereenkomst bij brief van 23 december 2019 opgezegd met ingang van 31 maart 2020.
1.3 Op 2 maart 2020 heeft een medewerker van de gemeente aan ‘constateringsrapport’ naar de verhuurder gestuurd. Het gaat om, zakelijk weergegeven, een verslag van een inspectiebezoek aan het door klager gehuurde.
1.4 Klager heeft op 3 maart 2020 in een aangetekende brief zelf ook de huurovereenkomst van de boxen opgezegd met ingang van 1 april 2020.
1.5 Tussen klager en de verhuurder is een geschil ontstaan over, zakelijk weergegeven, de oplevering van de boxen en de eindafrekening. In verband met dit geschil heeft correspondentie plaatsgevonden tussen partijen via een bedrijfsmakelaar en een incassobureau. Deze correspondentie, althans een deel ervan, vormt onderdeel van het klachtdossier.
1.6 Op 27 maart 2020 heeft de verhuurder aan klager geschreven dat hij het recht heeft om de gehuurde ruimtes te inspecteren in verband met de verkoop ervan. Hij heeft aangekondigd dat hij de ruimtes op 30 maart 2020 wil inspecteren en dat hij ervan uitgaat dat klager hem toegang zal verschaffen.
1.7 In een brief 9 april 2020 aan klager heeft verweerder de gang van zaken rondom de boxen tot dat moment uiteengezet. Verweerder heeft daarna het volgende aangezegd:
“(…) Het gehuurde dient uiterlijk op 30 april 2020 geheel door u te zijn ontruimd. Ik verzoek u mij binnen 7 dagen na heden per email of per brief te bevestigen dat u het gehuurde op uiterlijk 30 april a.s. geheel zult hebben ontruimd. U dient binnen 5 dagen na heden de achterstallige huur (€ 546,00) geheel aan [de verhuurder] te betalen. Bij gebreke van betaling zeg ik de wettelijke rente aan. De waarborgsom dient tot zekerheid voor de verhuurder dat de huurder zijn verplichtingen in verband met een behoorlijke oplevering van het gehuurde nakomt. Verhuurder stemt er niet in toe dat de waarborgsom wordt verrekend met de huur. U heeft (…) het cilinderslot vervangen. Verhuurder wil dat u bij het einde van de huur de sleutels van het gehuurde aan hem overhandigt. Het herstel van de gipsen binnenmuur komt voor rekening van de huurder. (…) De verhuurder heeft geen kosten van levering van elektriciteit aan de huurders doorberekend. Het is mij niet duidelijk waarop uw eventuele aanspraak zou zijn gebaseerd. (…)”Verweerder eindigt zijn brief met een sommatie die strekt tot betaling binnen een week en bevestiging van ontruiming van het gehuurde uiterlijk op 30 april 2020. Verweerder heeft een kort geding aangekondigd in het geval klager geen gehoor geeft aan de sommatie.
1.8 Verweerder is namens de verhuurder een kort geding procedure gestart tegen klager om ontruiming van de boxen te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter heeft vonnis gewezen in het kort geding. De processtukken en het vonnis vormen geen onderdeel van het klachtdossier.
1.9 Op 1 juni 2020 heeft verweerder klager via WhatsApp een tekstbericht gestuurd:
“Geachte heer [naam klager], ik kon de voicemail niet goed verstaan. Waar heeft u de sleutels achtergelaten? Vr. Gr. [verweerder]”1.10 Klager heeft daarop geantwoord dat hij de oude sloten heeft teruggezet en dat hij de sleutels heeft achtergelaten.
1.11 Op 7 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich onnodig grievend tegen klager uitgelaten.
b) Verweerder heeft de rechter misleid waardoor klager in hoger beroep moest gaan.
2.2 Klager heeft ter onderbouwing gesteld dat “het begon met bellen”. Daarna begon verweerder “te dreigen met deurwaarders en kort geding”. Vervolgens stuurde verweerder een brief en voordat klager kon antwoorden hoorde hij dat verweerder een kort geding had gestart. Klager is “met alles” in een kwaad daglicht gesteld door verweerder, zodanig dat de rechtbank niet naar de bewijsstukken van klager heeft gekeken. Klager moest daarom in hoger beroep gaan.
2.3 De telefoongesprekken met verweerder waren volgens klager grievend. Verweerder heeft ook stukken van de gemeente naar de rechtbank gestuurd, terwijl die stukken niet te maken hadden met het geschil met de verhuurder.
2.4 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht het volgende verweer gevoerd. De zaak was spoedeisend, omdat de verhuurder de boxen had verkocht. Er is daarom een kort geding gevoerd. Vanwege coronamaatregelen kon geen zitting plaatsvinden. Er is, volgens verweerder, schriftelijk geprocedeerd met heel korte termijnen. Klager werd tijdens de procedure bijgestaan door een advocaat.
3.2 Verweerder heeft betwist dat hij de rechter heeft misleid. Hij heeft zich niet (onnodig) grievend uitgelaten over klager. Het was de taak van verweerder om te bewerkstelligen dat de boxen uiterlijk op 1 juni 2020 ontruimd zouden zijn. Op die datum, het was toen Pinksteren, was de ontruiming “nog niet rond”. Verweerder heeft klager toen een WhatsAppbericht gestuurd en klager heeft daarop gereageerd.
3.3 Volgens verweerder heeft klager het gehuurde niet uit vrije wil verlaten. Klager heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter hoger beroep ingesteld.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter acht op grond van het over en weer gestelde en de stukken in het klachtdossier voldoende aannemelijk had dat verweerder goede gronden had om namens zijn cliënt een kort geding in te stellen tegen klager. Klager leek immers geen, althans niet tijdig, gevolg te geven aan de opzegging van de huurovereenkomst. Dat verweerder een kort geding heeft ingesteld is aldus niet onbetamelijk.
4.3 De voorzitter begrijpt uit het klachtdossier dat klager het met de stellingen die verweerder namens zijn cliënt voor, tijdens en na de procedure heeft ingenomen niet eens is. Tegenstrijdige standpunten zijn echter inherent aan een procedure en klager heeft de standpunten kunnen weerspreken. Hij werd daarbij ook bijgestaan door zijn advocaat. Ook in zoverre is van onzorgvuldig of onbetamelijk handelen van verweerder niet gebleken.
4.4 De stelling van klager dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over of tegen hem heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. In de aan klager gerichte brief van 9 april 2020 heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzitter niet grievend uitgelaten over klager. Ook het tekstbericht van 1 juni 2020 is niet onnodig grievend. Of verweerder zich binnen de procedure tegen klager onnodig grievend heeft uitgelaten kan de voorzitter niet vaststellen, omdat de processtukken van het kort geding geen onderdeel vormen van het klachtdossier.
4.5 De stelling van klager dat de rechter is misleid heeft verweerder weersproken. Omdat voorzitter bovendien geen kennis heeft kunnen nemen van de processtukken in het kort geding, kan de juistheid van de stelling van klager niet worden vastgesteld. Ook op dit punt heeft klager zijn standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 15 februari 2021