Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:38
Zaaknummer
20-183
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat over het uiteindelijk niet willen behandelen van een zaak op basis van een toevoeging. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij veronderstelde dat er op de toevoeging nog uren te besteden waren, dat zij de zaak wilde overnemen en dat haar toen bleek dat de toevoeging op was. In dit alles leest de raad een concrete aan klager gegeven toezegging dat zij de zaak op basis van de bestaande toevoeging overnam, althans een gerechtvaardigde verwachting dat dit zou gebeuren. Klacht gegrond. Daarbij neemt de raad ook in ogenschouw dat het wel degelijk mogelijk was om op basis van de bestaande toevoeging aan de slag te gaan omdat er naar rato van uren met de voorganger kon worden afgerekend. Op zich kan de raad zich voorstellen dat verweerster niet bereid was om de zaak op basis van de toevoeging over te nemen, maar nu zij dat had toegezegd, althans een dergelijke verwachting had gewekt, kon zij niet meer eenzijdig op haar toezegging, althans op de opgewekte verwachting, terugkomen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 8 maart 2021
in de zaak 20-183/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/18 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 januari 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door B.W.H.J. Vermeeren, stiefvader van klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van klager in een echtscheidingsprocedure bij de rechtbank. Verweerster heeft rechtsbijstand verleend in de periode juni 2017 tot en met oktober 2018. Eerder werd klager door mr. J bijgestaan.
2.3 Op 29 juni 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen twee vertegenwoordigers van klager, onder wie zijn stiefvader en verweerster. Partijen verschillen van mening wat er precies tijdens dat intakegesprek is afgesproken. Klager stelt dat verweerster heeft toegezegd de zaak op basis van de bestaande toevoeging te zullen overnemen, wat voor klager reden vormde om van de oude advocaat afscheid te nemen. Verweerster stelt dat zij (slechts) heeft toegezegd de stukken bij mr. J. te zullen opvragen.
2.4 Op 30 juni 2017 heeft verweerster het dossier van mr. J ontvangen. Diezelfde dag heeft verweerster een e-mail aan klager gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Vandaag heb ik uw zeer omvangrijke dossier inclusief de toevoeging en urenspecificatie van mr. J ….. ontvangen. Uit de door mr. J…. overgelegde urenspecificatie (zie bijlage) blijkt dat zij inmiddels 33.48 uur aan uw dossier heeft besteed en dat er tot op heden slechts één zitting, zijnde de zitting voorlopige voorzieningen, heeft plaatsgevonden. Nu de 30 uren van het forfait van de toevoeging is opgesoupeerd dien ik meer uren aan te vragen. Hiertoe moet ik bij de Raad voor Rechtsbijstand gemotiveerd aangeven dat er in de onderhavige zaak sprake is van een juridisch feitencomplex waardoor de zaak niet binnen het forfait kan worden afgewikkeld. Echter in de onderhavige zaak is er geen sprake van enig juridisch feitencomplex en dienen er conform het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand minimaal drie zittingen te hebben plaatsgevonden alvorens meer uren door de Raad voor Rechtsbijstand zullen worden toegekend. Gezien het bovenstaande zullen door de Raad voor Rechtsbijstand geen meer uren worden toegekend. Dit heeft tot gevolg dat ik geen enkele vergoeding zal krijgen van de door mij te verrichten werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor een andere advocaat die op basis van de toevoeging de werkzaamheden zal voortzetten. Uiteraard is het niet de bedoeling dat mijn werkzaamheden in onderhavige zaak niet betaald worden en kan ik onderhavige zaak enkel en alleen voortzetten op basis van mijn uurtarief. Bij voortzetting van mijn werkzaamheden op basis van mijn uurtarief heb ik uit coulance besloten om mijn uurtarief van € 195,00 te verlagen naar € 175,00 exclusief 7% kantoorkosten, 21% btw en verschotten. Gaarne verneem ik vóór maandag 3 juli 2017 schriftelijk van u of ik mijn werkzaamheden in onderhavige zaak dien voort te zetten op basis van mijn uurtarief van € 175,00 exclusief 7% kantoorkosten, 21% btw en verschotten en verzoek ik u om een voorschot van € 1.210,00 (€ 1.000,00 +21% btw) te voldoen middels overmaking op bankrekening……”2.5 Bij e-mail van 3 juli 2017 heeft klager aan verweerster bevestigd dat zij haar werkzaamheden op declaratiebasis mocht voortzetten.
2.6 De eerste mondelinge behandeling stond voor 27 juli 2017 gepland. Tot 10 dagen voor de zitting konden nog nadere stukken in het geding worden gebracht. Op 27 september 2017 is een tussenbeschikking afgegeven.
2.7 Op 26 januari 2018 heeft (opnieuw) een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting is mediation (in aansluiting op de mondelinge behandeling) afgesproken, die echter niet tot overeenstemming heeft geleid waarna verweerster bij brief van 6 februari 2018 de rechtbank verzocht heeft een beschikking af te geven. De beschikking is de nodige malen aangehouden.
2.8 Op 25 april 2018 is verweerster opgenomen in het ziekenhuis en vervolgens langere tijd niet werkzaam geweest. Rond juli 2018 heeft verweerster haar werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis hervat. Tijdens de arbeidsongeschiktheid van verweerster is waargenomen door een kantoorgenoot van verweerster, mr. M.
2.9 Middels brieven van 13 en 14 juni 2018, alsmede 14 augustus 2018, heeft klager zijn ongenoegen geuit jegens verweerster over meerdere, haar aangaande onderwerpen, waaronder de informatieverstrekking, haar bereikbaarheid en de waarneming tijdens haar ziekte.
2.10 Bij beschikking van 20 augustus 2018 heeft de rechtbank in de zaak een eindbeschikking gegeven. Bij e-mail van 22 augustus 2018 heeft de secretaresse van verweerster de beschikking aan klager doorgezonden met de medeling dat klager contact kon als er over de beschikking vragen waren.
2.11 Naar aanleiding van een verzoek van klager daartoe van 9 oktober 2018 is de grosse van de beschikking op 10 oktober 2018 per post aan klager toegezonden.
2.12 Op 25 oktober 2018 heeft er een gesprek tussen onder meer klager en verweerster plaatsgevonden waarin over de inhoud van de eindbeschikking en over het eerder door klager over verweerster geuite ongenoegen is gesproken.
2.13 Bij e-mail van 29 oktober 2018 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij haar werkzaamheden in de zaak zou neerleggen en dat zij de advocaat van de wederpartij hierover zou informeren. Daarnaast heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:
“Voorts hebben wij afgesproken dat u de financiële afwikkeling van de boedelscheiding zelf met de advocaat van…….. [de wederpartij] zult gaan regelen en dat ik namens u geen hoger beroep dien in te stellen tegen de beschikking d.d. 20 augustus 2018 van de Rechtbank. (…)”3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) terug te komen op haar toezegging om klager op basis van de reeds bestaande toevoeging bij te staan en van klager te verlangen dat hij binnen een onredelijk korte termijn zou beslissen of hij instemde met bijstand op betalende basis;
b) onvoldoende bereikbaar te zijn voor klager, dan wel voor adequate vervanging tijdens haar afwezigheid te zorgen;
c) niet uit eigen beweging de (gevolgen van de) eindbeschikking aan klager uit te leggen, niet te adviseren om hoger beroep in te stellen en niet uit eigen beweging de grosse aan klager te verstrekken;
d) inhoudelijk steken te laten vallen waardoor de eindbeschikking niet (goed) te executeren viel.
4 VERWEER
4.1 Verweerster ontkent tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Meer in het bijzonder verweert verweerster zich ten aanzien van de diverse klachtonderdelen als volgt:
Klachtonderdeel a)
4.2 Tijdens het intakegesprek heeft verweerster gezegd dat zij het dossier zou opvragen en ging zij ervan uit dat op de toevoeging nog uren te besteden waren. Verweerster wilde de zaak overnemen. Toen bleek echter dat de toevoeging op was.
4.3 Tijdens het intakegesprek was enige haast geboden gelet op de op handen zijnde mondelinge behandeling. Om die reden wilde verweerster op korte termijn uitsluitsel ontvangen of zij klager op betalende basis kon bijstaan.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster is weliswaar afwezig geweest wegens een onverwachte ziekenhuisopname op 25 april 2018, maar tijdens haar afwezigheid is adequaat voor haar waargenomen. Zelf kon zij in deze periode niets. Het betrof een acute noodsituatie. In de periode waarom het ging is er in de zaak ook niets inhoudelijks gebeurd. Toen de eindbeschikking werd ontvangen was verweerster nog niet volledig werkzaam.
Klachtonderdeel c)
4.5 Verweerster heeft klager de mogelijkheid geboden om bij vragen over de beschikking contact op te nemen. De beschikking was op zich duidelijk. Alle vermogensbestanddelen waren daarin per onderdeel behandeld. Tijdens de bespreking van 25 oktober 2018 is de eindbeschikking besproken en heeft klager heel duidelijk aangegeven voor wat betreft de kinderen geen hoger beroep te willen instellen en voor wat betreft de vermogensafwikkeling het zelf met de advocaat van de wederpartij te zullen regelen.
Klachtonderdeel d)
4.6 Verweerster heeft haar werkzaamheden in de zaak van klager naar eer en geweten en zoals een behoorlijk advocaat betaamt verricht.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Dit klachtonderdeel valt uiteen in twee onderdelen.
5.2 Het eerste onderdeel betreft de volgens klager door verweerster gedane toezegging om de behandeling op basis van de bestaande toevoeging over te nemen. Verweerster ontkent deze toezegging te hebben gedaan.
5.3 Uit haar e-mail van 30 juli 2017 blijkt dat verweerster kort na het intakegesprek niet alleen het dossier maar ook de toevoeging bij mr. J heeft opgevraagd en dat zij dit alles op die dag heeft ontvangen en heeft bestudeerd. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij veronderstelde dat er op de toevoeging nog uren te besteden waren, dat zij de zaak wilde overnemen en dat haar toen bleek dat de toevoeging op was. In dit alles leest de raad een concrete aan klager gegeven toezegging dat zij de zaak op basis van de bestaande toevoeging overnam, althans een gerechtvaardigde verwachting dat dit zou gebeuren.
5.4 Daarbij neemt de raad ook in ogenschouw dat het wel degelijk mogelijk was om op basis van de bestaande toevoeging aan de slag te gaan omdat er naar rato van uren met mr. J kon worden afgerekend. Op zich kan de raad zich voorstellen dat verweerster niet bereid was om de zaak op basis van de toevoeging over te nemen, maar nu zij dat had toegezegd, althans een dergelijke verwachting had gewekt, kon zij niet meer eenzijdig op haar toezegging, althans op de opgewekte verwachting, terugkomen. Door dit wel te doen heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. In zoverre verklaart de raad dit klachtonderdeel derhalve gegrond.
5.5 In het tweede onderdeel maakt klager verweerster er een verwijt van dat hij binnen een in zijn visie onredelijk korte termijn moest beslissen of hij met bijstand op betalende basis kon instemmen. Nog afgezien dat het belang van dit tweede onderdeel met de gegrondverklaring van het eerste lijkt te zijn vervallen oordeelt de raad dit tweede onderdeel ongegrond. De termijn waarbinnen verweerster uitsluitsel verlangde is op zich niet onredelijk kort. Zeker niet nu er tijdsdruk was omdat een zitting aanstaande was waarvoor de termijn voor het inleveren van nadere stukken op korte termijn verliep.
5.6 De raad verklaart klachtonderdeel a) gegrond in zoverre als hierboven is aangegeven. Voor het overige verklaart de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Zoals ter zitting door verweerster is toegelicht was er sprake van een acute ziekenhuisopname die niet voorzienbaar was en verkeerde verweerster in de periode waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft in de fysieke onmogelijkheid om klager te woord te staan en/of voor adequate vervanging zorg te dragen.
5.8 Hoewel dit voor de beoordeling van dit klachtonderdeel strikt genomen niet van belang is merkt de raad nog dat er in de bewuste periode ook geen inhoudelijke werkzaamheden verricht behoefden te worden.
5.9 De raad verklaart klachtonderdeel b) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.10 Dit klachtonderdeel valt uiteen in drie onderdelen.
5.11 Voor wat betreft het niet uit eigen beweging uitleggen van de (gevolgen van de) beschikking aan klager overweegt de raad, dat van verweerster verwacht had mogen worden dat in de brief waarbij de beschikking werd toegezonden in ieder geval de appeltermijn was genoemd en voorts ofwel in die brief uitleg over het dictum was gegeven ofwel was aangeboden om die uitleg in een bespreking te geven. In zoverre is verweerster in haar zorgplicht jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten en in zoverre is dit klachtonderdeel dus gegrond.
5.12 Onweersproken is ter zitting door verweerster gesteld dat klager tijdens de bespreking waarin het dictum is besproken heeft meegedeeld dat hij voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de kinderen geen hoger beroep wenste en dat hij zelf de vermogensafwikkeling met de advocaat van zijn ex-echtgenote zou afhandelen. Daaruit blijkt dat er met klager over de mogelijkheid van hoger beroep is gesproken en dat dit gesprek niet heeft geleid tot een opdracht aan verweerster om hoger beroep in te stellen. Dit blijkt ook uit de e-mail van verweerster aan klager van 29 oktober 2018 zoals hierboven in alinea 2.13 bij de feiten is weergegeven. In zoverre is dit klachtonderdeel derhalve ongegrond. Voor het geval klager ook nog heeft willen klagen over het feit dat verweerster geen hoger beroep heeft geadviseerd komt de klacht niet uit de verf. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerster bij haar advisering tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten en ook uit het klachtdossier is daarvan niet gebleken.
5.13 Voorzover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het niet onmiddellijk toesturen van de grosse is de klacht ongegrond. Een dergelijke verplichting heeft een advocaat niet.
5.14 De raad verklaart klachtonderdeel c) gegrond in zoverre als hierboven is aangegeven. Voor het overige verklaart de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.15 Het petitum in een zaak (het deel van het processtuk waarin de concrete eisen worden geformuleerd) bepaalt de rechtsstrijd, op welke verzoeken/vorderingen door de rechtbank moet worden beslist en of deze al dan niet te executeren zijn. Nu zich in het klachtdossier noch het oorspronkelijke verzoekschrift noch de tussenbeschikking van de rechtbank bevindt is niet duidelijk hoe het petitum luidt. Derhalve kan de raad niet beoordelen of bij de formulering daarvan (die als deze van mr. J afkomstig was voor verantwoordelijkheid van verweerster kwam) voor wat betreft de mogelijkheden tot executie zodanige inhoudelijke steken zijn gevallen dat verweerster daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt.
5.16 De raad verklaart klachtonderdeel d) derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad beoordeelt een waarschuwing een passende maatregel voor het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen. Enerzijds is verweerster een toezegging niet nagekomen maar anderzijds hoefde verweerster niet direct bedacht te zijn dat er al zoveel uren in de zaak waren besteed. En op het moment dat de beschikking aan klager werd toegezonden was verweerster nog niet helemaal hersteld zodat haar haar handelwijze minder valt aan te rekenen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-183/AL/GLD.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en c) gegrond in zoverre als hierboven is aangegeven en voor het overige ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
De raad is als volgt samengesteld: mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en E.M. G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 8 maart 2021