Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:37

Zaaknummer

19-097

Inhoudsindicatie

Klacht van een bewindvoerder over het zonder toestemming van haar cliënte instellen van hoger beroep tegen de beschikking tot ontslag van de voorgaande bewindvoerder. Voor de beoordeling van de klacht kan de raad in het midden laten of verweerster voor het instellen van appel namens de cliënt de toestemming van klaagster, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de cliënt, nodig had. Wanneer een advocaat van een derde (de voorgaande bewindvoerder) het verzoek ontvangt om voor een ander op te treden dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat dit met instemming van die ander (zijn cliënt) gebeurt. De raad moet er van uitgaan dat verweerster zonder opdracht van de cliënte van klaagster namens die cliënte appel heeft ingesteld. Daarmee heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klacht gegrond. Ernstige tekortkoming. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2021

in de zaak 19-097

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE EN TUSSENBESLISSING VAN DE RAAD

1.1    De zaak is voor de eerste maal behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is toen met kennisgeving niet verschenen. De raad was toen als volgt samengesteld: mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, E.M.G. Pouls, H.H. Tan, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier. Vervolgens heeft de raad op 16 december 2019 een tussenbeslissing genomen.

1.2    Voor de feiten, de klacht, het verweer en de overwegingen wordt verwezen naar deze tussenbeslissing waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

1.3    In de tussenbeslissing is aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland opgedragen om aanvullend onderzoek te verrichten en zo mogelijk voor 1 februari 2020 haar bevindingen ter kennis van de raad te brengen. Verder is bepaald dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad en is iedere verdere beslissing aangehouden.

1.4    In alinea 5.3 van de tussenbeslissing is aan de deken verzocht om het onderzoek te heropenen en daarin mee te nemen hetgeen in de tussenbeslissing is overwogen en in het bijzonder het volgende te onderzoeken:

-    wie heeft de opdracht van [I] gekregen om bijstand te verlenen inzake het ambtshalve ontslag van [I] als bewindvoerder, is deze opdracht schriftelijk bevestigd en zo ja, door wie;

-    hoe zijn de taken tussen verweerster en mr. G verdeeld;

-    wie heeft het hoger beroep ingediend en wie heeft het hoger beroep ingetrokken;

-    is voor het hoger beroep een toevoeging aangevraagd en zo ja, door wie en hoe is deze toevoeging afgewikkeld;

-    wanneer is verweerster in de relevante periode afwezig geweest;

-    heeft mr. G verweerster op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in de zaak en zo ja, van welke wel en welke niet;

-    wanneer is mr. G beëdigd als advocaat en wanneer heeft hij zijn stageverklaring behaald;

-    in hoeverre heeft verweerster mr. G in deze zaak begeleid in de periode waarin hij nog advocaat-stagiair was en zij zijn patroon;

-    heeft mr. G mevrouw B om toestemming gevraagd voor het instellen van hoger beroep;

-    hoe is de telefonische bereikbaarheid van het kantoor van verweerster georganiseerd;

-    welke onderlinge afspraken zijn er tussen de vier advocaten voor het geval dat een cliënt de verkeerde advocaat heeft benaderd en hoe is dat in het onderhavige geval gegaan?

1.5    Bij brief van 20 december 2019 heeft de deken aan verweerster (onder meer) verzocht om de vragen zoals genoemd in alinea 5.3 van de tussenbeslissing te beantwoorden.

1.6    Bij brief van 9 januari 2020 aan de deken (hierna: de brief van 9 januari 2020) heeft verweerster (kort samengevat) als volgt op de onderzoeksvragen geantwoord. Mr. G is in eerste instantie telefonisch benaderd door Stichting [I]. Op een later tijdstip hebben mr. G en verweerster dienaangaande een e-mail ontvangen. Daar verweerster eind 2017 al wist dat zij begin 2018 om medische redenen meermaals naar het buitenland moest heeft zij aangegeven voor deze zaken geen tijd te hebben. Mr. G wilde de zaken doen maar onder controle van verweerster. Tussen mr. G en verweerster is een taakverdeling afgesproken. Verweerster heeft de beschikkingen van de rechtbank doorgenomen om te kijken of er specifieke omstandigheden van toepassing waren en mr. G zou de processtukken opstellen met invoeging van eventuele aantekeningen van verweerster. Verweerster heeft het door mr. G opgestelde basisstuk gecontroleerd. Voorts heeft verweerster contact opgenomen met de cliënten die zij op dat moment omtrent het ambtshalve ontslag bijstond of had bijgestaan. Na verloop van tijd vernam verweerster dat mr. G de procedures had moeten intrekken omdat Stichting [I] failliet was verklaard. Verweerster is meegeweest naar de zittingen, behoudens één zittingsdag, echter meer in de functie van patroon. Mr. G heeft het woord gevoerd. Mr. G is op 28 augustus 2015 beëdigd en heeft op 21 juli 2018 zijn stage/beroepsopleiding afgesloten. Verweerster is meerdere korte perioden in 2018 (alleen in januari een langere periode) in het buitenland geweest. In oktober 2019 is verweerster drie dagen weg geweest wegens een virusinfectie, die verweerster (aldus de brief) nog altijd heeft. Tot september 2019 werd er voor de telefonische bereikbaarheid een systeem van KPN gehanteerd. Alle personen die het kantoor benaderden kregen direct een keuzemenu. Zowel voor ingaande als uitgaande contacten werd dit exact geregistreerd. Ook de contactmomenten die niet werden beantwoord. Collega advocaten werden altijd doorverbonden of er werden notities neergelegd als iemand de verkeerde advocaat had gebeld. Als gevolg van ziekte van een kantoorgenoot van verweerster, mr. A, zijn in een bepaalde periode ten onrechte bij mr. A binnengekomen telefoontjes niet aan de juiste advocaat doorgegeven. Inmiddels beschikt het kantoor over een nieuw telefoonsysteem. Mede door dit nieuwe systeem is voortaan onmogelijk dat zich de situatie voordoet zoals in klachtonderdeel a. is beschreven.

1.7    Blijkens een brief van de deken van 17 februari 2020 heeft er op 4 februari 2020 op het Ordebureau een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerster. Tijdens dit gesprek heeft verweerster haar privé omstandigheden toegelicht waaronder haar medische situatie en is voorts gesproken over de wijze waarop verweerster ter zitting van de raad van 25 november 2019 haar verdediging had gevoerd. Verweerster heeft aangegeven dat het om een momentopname ging die veroorzaakt werd door een overmachtsituatie. In genoemde brief maakt de deken er tevens melding van dat een zogenaamd S-dossier is geopend om de situatie van verweerster te kunnen blijven monitoren.

1.8    Bij email van 17 februari 2020 heeft de deken de brief van 9 januari 2020 en haar brief van 17 februari 2020 aan verweerster ter kennis van de raad gebracht.

1.9    De klacht is voor de tweede maal behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2020, waar met kennisgeving geen van partijen is verschenen en op voorhand is verzocht een beslissing te geven op de stukken.

1.10    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de correspondentie betreffende het aanvullend onderzoek van de deken.

 

2    BEOORDELING

2.1    Beide partijen hebben verzocht de zaak op de stukken af te doen. 

Ad klachtonderdeel a)

2.2    Klaagster heeft data genoemd waarop zij telefonisch contact met het kantoor van verweerster heeft opgenomen, waarbij zij niemand heeft bereikt of verzocht heeft om door verweerster teruggebeld te worden wat vervolgens niet is gebeurd. Voorts heeft klaagster melding gemaakt van een aantal e-mails waarop van verweerster geen antwoord is gekomen.

2.3    Uit de nadere reactie van verweerster op de klacht, zoals opgenomen in haar brief van 9 januari 2020, blijkt dat de telefonische bereikbaarheid van het kantoor in de periode waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft misschien niet altijd optimaal is geweest. Ook blijkt daaruit dat het telefoonsysteem inmiddels door een nieuw en beter systeem is vervangen waardoor de situatie waarop klachtonderdeel a. betrekking heeft zich niet meer kan voordoen.

2.4    Het is vervelend als een advocaat niet bereikbaar is of e-mails onbeantwoord laat. Op grond van het door klaagster gestelde heeft de raad echter niet kunnen vaststellen dat er in de periode waarom het hier gaat sprake is geweest van een zodanige structurele en voortdurende onbereikbaarheid van verweerster, dat daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare zijn overschreden.

2.5    De raad verklaart klachtonderdeel a. derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

2.6    Uit de nadere reactie van verweerster zoals opgenomen in haar brief van 9 januari 2020 blijkt dat verweerster samen met mr. G de zaak heeft behandeld.

2.7    Voor de beoordeling van de klacht kan de raad in het midden laten of verweerster voor het instellen van appel namens mevrouw B de toestemming van klaagster, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van mevrouw B, nodig had.

2.8    Wanneer een advocaat van een derde het verzoek ontvangt om voor een ander op te treden dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat dit met instemming van die ander (zijn cliënt) gebeurt.

2.9    Er zijn door verweerster geen gegevens verstrekt over contacten met mevrouw B omtrent de verleende opdracht en in het klachtdossier bevindt zich ook geen opdrachtbevestiging. Verweerster heeft een lijst met namen van personen aan de deken toegezonden, waaronder de naam van mevrouw B, die (aldus verweerster) in appel wensten te gaan. Deze lijst is echter niet van een datum voorzien en is bovenal niet door mevrouw B ondertekend.

2.10    Door klaagster is een verklaring van mevrouw B overgelegd die op 5 juni 2018 door klaagster aan verweerster is toegezonden en waaruit blijkt dat het instellen van appel zonder toestemming van mevrouw B heeft plaatsgevonden.

2.11    De raad moet er derhalve van uitgaan dat verweerster zonder opdracht van mevrouw B namens haar appel heeft ingesteld. Daarmee heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

2.12    De raad verklaart klachtonderdeel b. derhalve gegrond.

 

3    MAATREGEL

3.1    De raad beoordeelt de handelwijze van verweerster waarop klachtonderdeel b. betrekking heeft als een ernstige tekortkoming zodat mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerster na te noemen maatregel op zijn plaats is.

 

4    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

4.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

4.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

4.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 4.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-097/AL/GLD.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 4.3.

 

Aldus gewezen door mr. A.R, Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, K.F. Leenhouts, P.Th. Mantel, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door

mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 1 februari 2021