Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:24
Zaaknummer
20-656
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in de hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Verweerder heeft zich als klachtenfunctionaris niet zodanig heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft de klacht van klager in behandeling genomen en is met klager in gesprek gegaan. Dat klager het niet eens is met het oordeel van verweerder over de klacht betekent niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021
in de zaak 20-656/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 september 2020 met kenmerk K 19/92, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2013 was klager verwikkeld in een ontslagprocedure. Klager is hierin eerst bijgestaan door Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea). Op enig moment heeft Achmea de ontslagzaak van klager uitbesteed aan mr. M., voorheen een kantoorgenoot van verweerder.
1.2 Mr. M. heeft klager in de ontslagzaak bijgestaan en geadviseerd over onder meer een vaststellingsovereenkomst.
1.3 Op enig moment is tussen klager en zijn ex-werkgever een geschil ontstaan over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Mr. M. heeft klager geadviseerd om geen procedure tegen zijn ex-werkgever te starten, omdat die geen redelijke kans van slagen zou hebben.
1.4 Via Achmea heeft klager een andere advocaat ingeschakeld, mr. Van O. Mr. Van O. is namens klager bij de kantonrechter een procedure gestart tegen de ex-werkgever van klager.
1.5 Op 31 oktober 2017 heeft klager over het handelen van mr. M. een klacht ingediend bij Achmea en bij het advocatenkantoor waar mr. M. destijds werkzaam was.
1.6 Bij e-mail van 17 november 2017 heeft verweerder als kwaliteitsmanager – kort gezegd – aan klager bericht dat van een verwijt of toerekenbaar verzuim van mr. M. op enig moment naar zijn oordeel geen sprake is.
1.7 Op 17 januari 2018 heeft op het kantoor van verweerder een gezamenlijke bespreking plaatsgevonden waarbij verweerder, een jurist van Achmea en klager aanwezig waren.
1.8 Bij e-mail van 14 februari 2018 heeft verweerder klager om een terugkoppeling gevraagd van de mogelijke vervolgstappen van klager. Diezelfde dag heeft klager verweerder per e-mail bericht dat de optie om de zaak te schikken niet tot een concreet aanbod heeft geleid en dat het hem vrijstaat om de zaak voor te leggen aan het Klachteninstituut, de deken en/of de tuchtraad. Verder heeft klager bericht dat hij de zaak met mr. Van O. wil bespreken.
1.9 Bij e-mail van 15 februari 2018 heeft verweerder aan klager onder meer bericht dat hij bereid is een toelichting aan mr. Van O. te geven en dat een standpunt over de aansprakelijkheid is voorbehouden aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van het advocatenkantoor en niet aan hem als kwaliteitsmanager en vennoot van het advocatenkantoor.
1.10 Op 29 augustus 2018 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in het geschil tussen klager en zijn ex-werkgever.
1.11 Op 5 september 2018 heeft mr. Van O. namens klager een aansprakelijkstelling naar mr. M. gestuurd. Daarop heeft verweerder mr. Van O. op 7 september 2018 per e-mail om een concrete onderbouwing van de aansprakelijkstelling gevraagd.
1.12 In de maanden daarna heeft mr. Van O. namens klager geprobeerd een minnelijke regeling te treffen met Achmea en het advocatenkantoor waar verweerder en mr. M. destijds samen aan waren verbonden.
1.13 Op 22 november 2018 heeft verweerder mr. Van O. gemaild dat zijn advocatenkantoor de aansprakelijkstelling van mr. M. blijft afwijzen en dat van een bijdrage aan een financiële tegemoetkoming geen sprake is.
1.14 Bij e-mail van 10 december 2018 aan mr. Van O. heeft verweerder – kort gezegd – bericht hij de door hem ontvangen stukken door zal leiden naar de verzekeraar met het verzoek om de aansprakelijkstelling van klager verder in behandeling te nemen. Ook heeft verweerder in zijn e-mail herhaald dat van een verwijt of een toerekenbaar verzuim geen sprake is en dat van schade van klager niet kan worden gesproken.
1.15 In 2019 heeft Achmea bij verweerder navraag gedaan naar de stand van zaken. Hierop heeft verweerder niet meer inhoudelijk gereageerd.
1.16 Op 16 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager bijna twee jaar aan het lijntje gehouden en niets voor hem gedaan;
b) Verweerder heeft klager nooit serieus genomen en slechts eenmaal de gelegenheid gegeven om zijn verhaal te vertellen. Het functioneren van verweerder is voor klager onaanvaardbaar en traumatisch;
c) Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken geweigerd een reactie inzake het voorstel voor schadevergoeding te sturen, niet aan mr. Van O. in 2018 en ook niet na een verzoek vanuit Achmea in 2019.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder er onder meer op gewezen dat hij heeft gehandeld als klachtenfunctionaris. De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.1 Klachtonderdelen a), b) en c) gaan in de kern over de beoordeling van de klacht over mr. M. door verweerder en het contact daarover tussen verweerder en (de gemachtigde van) klager. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
4.2 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht gaat over het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en heeft als doel een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
4.3 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder zich als klachtenfunctionaris niet zodanig heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft op 17 november 2017 een inhoudelijke reactie gegeven op de klacht van klager over mr. M. Daarna heeft verweerder op 17 januari 2018 een bespreking op zijn kantoor georganiseerd waarbij klager en een jurist van Achmea aanwezig waren. Uit de e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klager in februari 2018 blijkt dat klager de zaak met mr. Van O. wilde bespreken en dat mr. Van O. uiteindelijk begin september 2018 een aansprakelijkstelling naar mr. M. heeft gestuurd. In de maanden daarna heeft verweerder met mr. Van O. gecorrespondeerd over de klacht over mr. M. en de aansprakelijkstelling. Voor wat betreft de melding van de aansprakelijkstelling bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft verweerder toegelicht dat hij begin 2018 een melding bij de verzekeraar heeft gedaan en dat de verzekeraar in de tegen hem en mr. M. ingediende tuchtklachten geen aanleiding heeft gezien om het eerder door hem verwoorde afwijzende standpunt te herzien. Uit deze feitelijke gang van zaken en de toelichting van verweerder blijkt dat verweerder de klacht van klager serieus heeft genomen en met klager dan wel mr. Van O. in gesprek is gegaan over de klacht. Voor het standpunt van klager dat verweerder hem aan het lijntje zou hebben gehouden en niets voor hem zou hebben gedaan, zijn in de dossierstukken geen aanknopingspunten te vinden. Dat klager het niet eens is met het oordeel van verweerder over zijn klacht over mr. M. en dat klager het handelen van verweerder als onaanvaardbaar en traumatisch heeft ervaren, betekent niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ten aanzien van het voorstel van mr. Van O. voor een schadevergoeding blijkt uit de stukken dat verweerder voor het laatst in december 2018 per e-mail aan mr. Van O. heeft bericht dat volgens hem geen sprake is van een verwijt of toerekenbaar verzuim van M. en dat van schade van klager niet kan worden gesproken. Dat verweerder verder niet is ingegaan op de aansprakelijkstelling en de namens klager gestelde schade betekent niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft als klachtenfunctionaris de klacht van klager inhoudelijk beoordeeld en de aansprakelijkstelling doorgeleid naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dat verweerder in 2019 niet meer inhoudelijk heeft gereageerd op berichten van Achmea kan gelet op het voorgaande ook niet tot de conclusie leiden dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerder door zijn handelen schade voor hem heeft veroorzaakt, is de voorzitter van oordeel dat klager dit standpunt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en dat dit ook niet uit de dossierstukken blijkt.
4.4 Op grond van het bovenstaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocaten, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 februari 2021