Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:44

Zaaknummer

200261

Inhoudsindicatie

Artikel 56 lid 1 Advocatenwet. Hoger beroep te laat ingesteld. Verweerder wist althans kon vanaf 5 oktober 2020 om 12.28 uur weten dat de beslissing van de raad aan hem was toegezonden per aangetekende e-mail en dat hij van de inhoud daarvan kennis kon nemen. Dat verweerder die beslissing eerst op 13 oktober 2020 om 13.52 uur heeft opgevraagd komt voor zijn rekening en risico. Geen gronden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verweerder wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt niet toegekomen. Artikel 48ac juncto artikel 57 lid 2 Advocatenwet bepalen dat een proceskostenveroordeling kan worden opgelegd als een klacht gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd. Hoewel het in dit geval niet tot een inhoudelijke beoordeling is gekomen, acht het hof een proceskostenveroordeling op zijn plaats. In verband met de dateringen van de beslissing van de raad en van het beroepschrift, heeft het hof ambtshalve bij de raad onderzoek gedaan naar de datum en de wijze van verzending per e-mail van de bestreden beslissing. Het hof heeft partijen op voorhand op de hoogte gesteld van de bevindingen en partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald. Verweerder is niet verschenen. Klager is wel op de mondelinge behandeling verschenen en heeft kosten gemaakt om een nadere toelichting te geven. In het licht van deze omstandigheden en gelet op het feit dat de door de raad uitgesproken gegrondverklaring van de klacht en de daarbij opgelegde maatregel van kracht blijven, veroordeelt het hof verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 1 maart 2021

in de zaak 200261

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen

klager

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam van 20 april 2020 (zaaknummer: 20-178/A/A) en naar de beslissing van de raad van 5 oktober 2020 (gewezen onder hetzelfde zaaknummer).

1.2    In de beslissing van de voorzitter van de raad zijn klachtonderdeel a) en klachtonderdeel b), voor zover dit klachtonderdeel ziet op klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard, is klachtonderdeel b) voor zover dit klachtonderdeel ziet op mr. X, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en is klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht verklaard. In de beslissing van de raad is het verzet tegen klachtonderdeel a) door de raad gegrond verklaard en is het verzet voor het overige ongegrond verklaard. Verder is klachtonderdeel a) door de raad gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Ook is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.3    De voorzittersbeslissing is als ECLI:NL:TADRAMS:2020:94 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.4    De verzetsbeslissing van de raad is als ECLI:NL:TADRAMS:2020:213 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder tegen de verzetsbeslissing van de raad, met bijlagen, is op 10 november 2020 per e-mail en op 12 november 2020 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    de e-mails van 25 januari 2021 en 26 januari 2021 van klager;

-    het e-mailbericht van 28 januari 2021 van de griffie van het hof aan partijen over het voornemen van het hof om de ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zitting aan de orde te stellen en waarin verwezen wordt naar ambtshalve bij de raad opgevraagde informatie;

-    het e-mailbericht van 4 februari 2021 van verweerder met zijn standpunt inzake de ontvankelijkheidsvraag.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van

5 februari 2021. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Klager is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt over de ontvankelijkheid van het hoger beroep toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

2.4    Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft de griffie van het hof aan partijen medegedeeld dat op heden uitspraak wordt gedaan.

 

3    BEOORDELING

ontvankelijkheid

3.1    Alvorens te komen tot een inhoudelijke behandeling van de zaak dient het hof

- ambtshalve - te beoordelen of verweerder in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.

3.2    Uit artikel 56 lid 1 Advocatenwet volgt dat hoger beroep tegen een beslissing van een raad kan worden ingesteld binnen dertig dagen na de verzending van die beslissing door de raad. In deze zaak heeft de raad de beslissing op 5 oktober 2020 naar partijen verzonden. Verweerder kon dus uiterlijk op 3 november 2020 hoger beroep instellen bij de griffie van het hof. Het beroepschrift is echter op 10 november 2020 per e-mail en op 12 november 2020 per post door de griffie van het hof ontvangen.

3.3    Het hof heeft bij de raad navraag gedaan naar de datum en de wijze van verzending van de beslissing.

3.4    De raad heeft aan het hof een “Aangetekend Mailen Statusoverzicht” doen toekomen. De griffie van het hof heeft dit overzicht aan partijen toegezonden. In dit overzicht staat, voor zover van belang, vermeld:

        - 05-10-2020 - 12:28    Aangetekende mail in behandeling genomen

        - 05-10-2020 - 12:28    Aankondiging verstuurd

        - 05-10-2020 - 12:28    Aankondiging afgeleverd

        - 10-10-2020 - 17:11    Herinnering aankondiging verstuurd

        - 13-10-2020 - 13:52    Aangetekende mail opgevraagd IP-adres

        - 13-10-2020 - 13:52    Aangetekende mail verstuurd

        - 13-10-2020 - 13:52    Aangetekende mail afgeleverd

3.5    Verweerder wist dat op 7 september 2020 de zitting had plaatsgevonden. Uit het hiervoor vermelde statusoverzicht blijkt dat de beslissing door de raad op

5 oktober 2020 per aangetekende e-mail is verzonden aan verweerder. Dit brengt met zich dat verweerder vanaf 5 oktober 2020 om 12.28 uur wist althans kon weten dat de beslissing van de raad aan hem was toegezonden en van de inhoud daarvan kennis kon nemen. Dat verweerder die beslissing eerst op 13 oktober 2020 om 13.52 uur heeft opgevraagd komt voor zijn rekening en risico.

3.6    Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie op het voornemen van het hof om de ontvankelijkheidsvraag ter zitting aan de orde te stellen te kennen gegeven: “(…) Ik heb kennisgenomen van de stukken van de griffie van de Raad van Discipline. Ik heb de inbox van mijn gmail nagekeken, en daarin de kennelijk eerder verzonden berichten niet aangetroffen. Ik heb in de tussenliggende periode mijn inbox opgeschoond. Vermoedelijk heb ik per abuis die eerdere berichten daarmee verwijderd. Een andere verklaring heb ik er niet voor. Dat ik de verzonden bestanden uiteindelijk in de latere e-mail heb aangetroffen en bekeken, pleit er m.i. voor dat het niet mijn bedoeling is geweest om de per aangetekende e-mail verzonden stukken niet in ontvangst te nemen. Ik ben van oordeel dat de daadwerkelijke ontvangstdatum, die met het openen van de bestanden vaststaat, in aanmerking moet worden genomen voor de beantwoording van de vraag of mijn beroep ontvankelijk is. (…)”.

3.7    Hetgeen verweerder heeft aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheidsvraag leidt het hof niet tot een ander oordeel. Dat verweerder naar eigen zeggen de e-mailberichten van de raad per abuis heeft verwijderd, komt eveneens voor zijn rekening en risico. Het is geen grond om de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep verschoonbaar te achten. Van belang daarbij is ook dat verweerder nog ruimschoots de tijd - want tot

3 november 2020 - had om beroep in te stellen en hij op 13 oktober 2020 ook kon zien dat de beslissing op 5 oktober 2020 was verzonden. Andere gronden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, zijn gesteld noch gebleken.

3.8    Het hof komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep tegen de beslissing van de raad te laat is ingesteld en verweerder om die reden niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn hoger beroep.

3.9    Het hof komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

proceskosten

3.10    Artikel 48ac juncto artikel 57 lid 2 Advocatenwet bepalen dat een proceskostenveroordeling kan worden opgelegd als een klacht (geheel of gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd. Hoewel het in dit geval niet tot een inhoudelijke beoordeling is gekomen, acht het hof een proceskostenveroordeling op zijn plaats. In verband met de dateringen van de beslissing van de raad en van het beroepschrift, heeft het hof ambtshalve bij de raad onderzoek gedaan naar de datum en de wijze van verzending per e-mail van de bestreden beslissing. Het hof heeft partijen op voorhand op de hoogte gesteld van de bevindingen en partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald. Verweerder is niet verschenen. Klager is wel op de mondelinge behandeling verschenen en heeft kosten gemaakt om een nadere toelichting te geven. In het licht van deze omstandigheden en gelet op het feit dat de door de raad uitgesproken gegrondverklaring van de klacht en de daarbij opgelegde maatregel van kracht blijven, zal het hof verweerder veroordelen in de proceskosten.

3.11    Het hof zal, aansluitend op artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet, verweerder veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 25,- reiskosten aan klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

3.12    Verweerder moet, aansluitend op  artikel 48ac, vierde lid Advocatenwet, het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

3.13    Verweerder moet, aansluitend op artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet, het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep gericht tegen de beslissing van 5 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-178/A/A;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter,  mrs. M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2021.

griffier    voorzitter      

De beslissing is verzonden op 1 maart 2021.