Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:41

Zaaknummer

20-702/DB/LI

Inhoudsindicatie

De gedragsregel die voor advocaten geldt ten aanzien van het overleggen van confraternele correspondentie heeft betrekking op de advocaten die bij die correspondentie in die zaak zijn betrokken. Beklaagde advocaat was daarbij niet betrokken. Het stond hem daarom vrij om de correspondentie tussen de advocaten in die andere procedure als bewijsstukken over te leggen. Beschikking van een rechtbank mag als bewijsstuk in een andere procedure worden overgelegd. Dat de zitting achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden staat hieraan niet in de weg.

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft verzuimd een afschrift van een akte aan de advocaat van de wederpartij toe te sturen. Herstel volgde op eerste verzoek twee dagen later. Gedragsregel geldt tussen advocaten en laagster heeft hiervan geen nadeel ondervonden.

Inhoudsindicatie

Klacht ged niet-ontvankelijk, ged. ongegrond, ged. van onvoldoende gewicht

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 maart 2021

in de zaak 20-702/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 januari 2020 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 16 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-005 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 januari 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenote mr. K,  aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klaagster van 3 december 2020, met bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Klaagster was verwikkeld in een geschil met haar moeder. De moeder van klaagster stelde een vordering uit hoofde van een geldlening te hebben op klaagster. De moeder van klaagster had haar andere dochter gemachtigd (hierna: de zus) om namens haar in rechte op te treden. Verweerder stond de moeder van klaagster als advocaat bij. De moeder van klaagster is op 1 september 2019 overleden. Verweerder heeft na het overlijden van de moeder de zus bijgestaan.

2.2    Verweerder heeft op 18 mei 2016 een email aan de gemachtigde van klaagster, met als bijlage de beschikking van de rechtbank van 9 januari 2013 in de procedure tussen klaagster en haar ex-echtgenoot,  in cc verzonden aan het algemene emailadres van de werkgever van de zus.

2.3    Verweerder heeft in de procedure tussen klaagster en haar moeder bij akte van 21 februari 2018 een ongedateerde brief en een email van 21 november 2014 van de advocaat van klaagster aan de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster en een deel van de beschikking van de rechtbank in de echtscheidingsprocedure tussen klager en haar ex-echtgenoot van 9 januari 2013 overgelegd.

2.4    Verweerder schreef in zijn email van 11 juli 2018 aan de gemachtigde van klaagster onder meer het volgende: “Ik merk op dat de gehele houding van uw cliënte (…..) erop gericht was om het bestaan van deze lening en vordering te betwisten en ontkennen en om voorts druk uit te oefenen om noodzakelijke bewijsstukken zoals de beschikking buiten spel te kunnen zetten. Zeer opmerkelijk omdat zij haar ex-man heeft laten betalen voor een lening die zij nooit voornemens is om zelf terug te betalen. Er is niet kwijtgescholden. De heer (…..) heeft deze stukken overigens uit goede wil aan mijn cliënte ter hand gesteld, terwijl hij wist dat hij ook gedagvaard zou worden.”

2.5    Verweerder heeft op 3 december 2019 een akte verzoek tot schorsing genomen zonder een afschrift daarvan aan de advocaat van klaagster toe te zenden. De advocaat van klaagster heeft per email van 5 december 2019 aan verweerder verzocht om haar alsnog een afschrift van de akte te doen toekomen evenals de eerder door hem ingediende H-formulieren. Verweerder heeft hierna een afschrift van de akte van 3 december 2019 aan de advocaat van klaagster toegezonden.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft een ongecensureerde pagina uit een rechterlijke beschikking tussen klaagster en haar ex-echtgenote naar een algemeen e-mail adres (van de eenmanszaak van de partner van de zus van klaagster) verzonden;

b)    Verweerder heeft bij akte van 21 februari 2018 in de procedure tussen klaagster en haar moeder confraternele correspondentie uit een andere procedure (namelijk correspondentie tussen de advocaat van klaagster en de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster) ingebracht;

c)    Verweerder heeft in de procedure tussen klaagster en haar moeder stukken uit de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, welke procedure achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden, ingebracht;

d)    Verweerder heeft in correspondentie met de gemachtigde van klaagster niet de waarheid gesproken, althans deze verdraaid, door de indruk te wekken dat hem door de ex-echtgenoot van klaagster omstreeks 2016 stukken zijn verstrekt in plaats van in 2013;

e)    Verweerder heeft zich in de procedure tussen klaagster en haar moeder niet aan het procesreglement van het gerechtshof gehouden door aan de advocaat van klaagster geen afschriften te zenden van processtukken (akte na overlijden moeder).  

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdeel a)

5.2    Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op een email van verweerder van 18 mei 2016 aan de gemachtigde van klaagster. De klacht is ingediend op 2 januari 2020 en derhalve na verloop van meer dan drie jaren na de dag waarop klaagster heeft kennisgenomen  van het handelen van verweerder waarop dit onderdeel van de klacht betrekking heeft. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom met inachtneming van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren. De raad houdt klaagster ten overvloede voor dat, indien de klacht tijdig was ingediend deze niet tot gegrondverklaring zou hebben geleid, omdat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het een niet voor derden toegankelijk emailadres betrof.

Ad onderdeel b)

5.3    Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op het inbrengen van correspondentie tussen twee advocaten in een andere procedure. De gedragsregel die voor advocaten geldt ten aanzien van het overleggen van confraternele correspondentie heeft betrekking op de advocaten die bij die correspondentie in die zaak zijn betrokken. Verweerder was niet als advocaat bij die correspondentie betrokken. Het stond verweerder vrij om de correspondentie tussen de advocaten in de echtscheidingsprocedure van klaagster als bewijsstukken in een andere procedure tussen klaagster en haar moeder over te leggen. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad onderdeel c)

5.4    Het stond verweerder ook vrij om een deel van de beschikking in de echtscheidingsprocedure als bewijsstuk in de procedure tussen klaagster en haar moeder over te leggen. De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder vertrouwelijke informatie heeft overgelegd omdat de zitting achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Een mondelinge behandeling achter gesloten deuren is ervoor bedoeld dat partijen in vertrouwelijkheid hun standpunten aan de rechter kunnen toelichten. De beschikking van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken en daarmee voor een ieder toegankelijk. Bovendien bevatte de beschikking geen dusdanig vertrouwelijke informatie die overlegging van de beschikking als bewijsstuk door verweerder in de weg stond. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad onderdeel d)

5.5    Verweerder stelt dat hij de stukken uit de echtscheidingsprocedure van klaagster in 2016 van de ex-echtgenoot van klaagster heeft ontvangen. Klaagster stelt dat deze stelling van verweerder in strijd met de waarheid is, omdat zijn cliënte al in 2013 over die stukken beschikte. De raad volgt klaagster hierin niet. Ook indien de stelling van klaagster juist is, sluit dit niet uit dat verweerder de stukken in 2016 van de ex-echtgenoot van klaagster heeft ontvangen. Dat verweerder in strijd met de waarheid heeft verklaard, althans de waarheid heeft verdraaid, is op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet komen vast te staan.  Voorts is niet gebleken welk belang van klaagster hierdoor zou zijn geschaad. De raad zal klachtonderdeel d) daarom als ongegrond afwijzen.

Ad onderdeel e)

5.6    Vast staat dat verweerder geen afschrift van zijn akte van 3 december 2019 aan de advocaat van klaagster heeft toegezonden. Verweerder heeft hierdoor in strijd met het Procesreglement gehandeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij wegens persoonlijke omstandigheden heeft verzuimd een afschrift van de akte aan de advocaat van klaagster toe te zenden en dat hij op eerste verzoek op 5 december 2019 alsnog een afschrift aan de advocaat van klaagster toegezonden. Nu klaagster door dit vrijwel directe herstel geen enkel nadeel heeft ondervonden van het nalatig handelen van verweerder is dit onderdeel naar het oordeel van de raad van onvoldoende gewicht om tot een gegrondverklaring te komen. Bovendien ziet dit onderdeel van de klacht op het bepaalde in gedragsregel 21, welke gedragsregel ziet op de onderlinge verhouding tussen advocaten.  

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;

- verklaart de klachtonderdelen b), c) en d)  ongegrond;

- beslist dat klachtonderdeel e) van onvoldoende gewicht is.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

 

Griffier            Voorzitter