Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:38
Zaaknummer
20-732/A/A
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft de vertrouwelijke informatie over klager niet op oneigenlijke wijze verkregen en heeft in het gerechtvaardigd belang van haar cliënt gehandeld. Zij heeft mogen oordelen dat het voordeel dat zij voor haar cliënt wilde bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan klager kan toebrengen. Zij had niet de voorafgaande toestemming van klager nodig om van de informatie gebruik te maken. Geen sprake van het nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden van de belangen van klager.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 februari 2021
in de zaak 20-732A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 november 2019, aangevuld op 29 november en 2 en 4 december 2019, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1037168/EJH/AvO van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij was verweerster aanwezig, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. P.J. Schüller. Klagers hebben door middel van een telefoonverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn partners.
2.3 Klager heeft een klacht ingediend bij de Klachtencommissie seksueel misbruik in de R.-K. Kerk (hierna: de Klachtencommissie) over het handelen van een lid van de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Heilige Geest (hierna: de Congregatie) tijdens zijn verblijf, als jongen van 12/13 jaar oud, in een internaat van de Congregatie in de jaren zestig. In het kader van het onderzoek door de Klachtencommissie heeft hij achter gesloten deuren een verklaring afgelegd. De procedure heeft tot een schikking geleid en klager heeft een smartengeldbedrag gekregen.
2.4 Cliënt van verweerster (hierna: A) verbleef in de jaren zestig (maar niet tegelijk met klager) ook in het internaat van de Congregatie. A heeft ook een klacht ingediend bij de Klachtencommissie over het handelen van hetzelfde lid van de Congregatie. De Klachtencommissie heeft in haar advies van 18 februari 2015 in de zaak van A geadviseerd de klacht van A gegrond te verklaren. In haar advies heeft de Klachtencommissie onder meer overwogen dat de verklaring van A wordt ondersteund door de gegrond verklaarde klachten van zes klagers, onder wie klager. Hierbij zijn vervolgens de initialen, achternamen en de bijbehorende klachtnummers vermeld.
2.5 Verweerster heeft namens A een civiele procedure aangespannen tegen de Congregatie en in die procedure op 2 mei 2019 het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Bij beschikking van 15 augustus 2019 heeft het hof het verzoek tot het horen van alle zes voorgedragen getuigen, onder wie klager, toegewezen en bepaald dat het getuigenverhoor op een nader te bepalen datum zal worden gehouden.
2.6 In opdracht van verweerster heeft een gerechtsdeurwaarder bij dagvaarding van 14 oktober 2019 de in 2.5 genoemde beschikking aan klager op zijn (geheime) woonadres in persoon betekend en hem opgeroepen om op 8 november 2019 ter zitting van het hof in persoon te verschijnen om aldaar als getuige te worden gehoord.
2.7 Naar aanleiding van de dagvaarding hebben klaagster en verweerster een paar keer telefonisch contact gehad. Klaagster heeft meegedeeld dat klager niet in staat is ter zitting van het hof te verschijnen en aldaar te getuigen. Daarop heeft verweerster voorgesteld dat klager een vragenlijst zou kunnen invullen.
2.7 Op 5 november 2109 heeft klager een door verweerster opgestelde vragenlijst ingevuld en per e-mail aan haar toegezonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zonder toestemming vertrouwelijke informatie van klager gebruikt. Zij heeft ten onrechte en in strijd met het bepaalde in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zonder voorafgaande toestemming van klager, in een openbare civiele procedure gebruik gemaakt van verklaringen die klager vertrouwelijk en in het geheim heeft afgelegd. Dat stond haar niet vrij.
b) Verweerster heeft zich onbehoorlijk gedragen jegens klagers en ongeoorloofde druk uitgeoefend. Verweerster had meer begrip moeten hebben voor de psychische kwetsbaarheid van klager, juist omdat haar cliënt in hetzelfde schuitje zit. Verweerster heeft klachtwaardig gehandeld door niet te accepteren dat klager niet in staat is te getuigen en door het uitoefenen van oneigenlijke druk.
Het oorspronkelijk tweede klachtonderdeel, waarin klagers zich erover beklaagden dat verweerster op slinkse wijze achter klagers geheime adres was gekomen en een deurwaarder naar dat adres had laten gaan, hebben klagers bij brief van hun toenmalige advocaat van 28 februari 2020 ingetrokken. Op zitting hebben klagers bevestigd dat dit klachtonderdeel is ingetrokken.
3.2 Klagers hebben hun klacht als volgt toegelicht. De Klachtencommissie heeft toegezegd dat de gegevens van klager nooit naar buiten zouden worden gebracht. Bijlage 8 bij het eindverslag van het meldpunt seksueel misbruik van de R.-K Kerk (hierna ook: het meldpunt) vermeldt dat medewerkers en betrokkenen bij het meldpunt nooit namen van klagers en aangeklaagden naar buiten zullen brengen. Klagers vragen zich dan ook af op welke wijze verweerster aan de vertrouwelijke informatie over klager is gekomen. Omdat het om seksueel medische informatie gaat die gelijk is te stellen met medische informatie, had verweerster toestemming aan klager moeten vragen om de informatie te mogen gebruiken in de civiele procedure. In eerdergenoemd eindverslag staat dat personen die zich hadden gemeld bij het meldpunt door het meldpunt actief werden benaderd met de vraag of zij toestemming verleenden om hun klacht als steunbewijs te laten dienen in andere zaken. Hiermee werd bedoeld, zo lijkt volgens klagers af te leiden uit het eindverslag, in een klacht van een andere klager bij de Klachtencommissie en niet in een openbare procedure bij de rechter. Verweerster heeft de belangen van klager bovendien nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Zij had in plaats van te kiezen voor een dagvaarding, ook een brief met een oproep voor het getuigenverhoor door de deurwaarder kunnen laten bezorgen. Door het bezoek van de deurwaarder stortte klager compleet in. De telefoongesprekken tussen verweerster en klaagster en de manier waarop verweerster zich heeft opgesteld, vindt klager onverteerbaar. Verweerster had moeten begrijpen dat, nu het om een kwetsbare groep gaat, zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. Verweerster heeft klaagster telefonisch bedreigd dat zij een cordon van politiemensen naar het adres van klager zou sturen en klager zou laten boeien en met kop en kont zou laten overbrengen naar het hof. Zij had na de mededeling van klagers dat klager niet in staat is te getuigen, wat zijn huisarts ook heeft verklaard, moeten accepteren dat hij niet kon worden opgeroepen. Klager is psychisch achteruitgaan, voelt zich genoodzaakt te verhuizen uit angst voor nieuwe oproepen om als getuige te verschijnen en heeft zijn misbruikverleden door het invullen van de vragenlijst moeten herbeleven, aldus nog steeds klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Voor zover dit klachtonderdeel ook door klaagster namens zichzelf is ingediend overweegt de raad als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Hoewel de raad er begrip voor heeft dat ook klaagster zich als partner van klager geraakt voelt door hetgeen in klachtonderdeel a is omschreven is zij hierdoor in de zin van het tuchtrecht niet rechtstreeks in haar belang getroffen. De raad zal daarom dit klachtonderdeel, voor zover ingediend door klaagster, niet-ontvankelijk verklaren.
5.2 Voor zover klager met klachtonderdeel a) een oordeel van de raad wenst over de vraag of het handelen van verweerster in strijd is met de AVG, geldt dat de raad niet bevoegd is hierover te oordelen. De raad dient te beoordelen of het handelen van verweerster gemeten naar tuchtrechtelijke maatstaven verwijtbaar is. Overigens lijkt klager hier zelf ook vanuit te gaan.
5.3 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij of derden toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij of derden toebrengen.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerster in dit specifieke geval de afweging heeft moeten maken of het voordeel dat zij voor haar cliënt wilde bereiken met de middelen waarvan zij zich bediende opwoog tegen het nadeel dat zij daarmee aan klagers toebracht. De raad acht hierbij van belang de aard van de zaak en de gevoeligheid van de informatie, het gegeven dat de verklaringen bij de Klachtencommissie achter gesloten deuren zijn afgelegd en dat klager er daarom in redelijkheid op heeft mogen vertrouwen dat de informatie door de Klachtencommissie en het meldpunt vertrouwelijk zou worden behandeld, het gegeven dat de gebeurtenissen waarover verweerster in het belang van haar cliënt een getuigenverklaring van klager wenst in een ver verleden hebben plaatsgevonden, het gegeven dat de procedures bij de Klachtencommissie zijn afgerond en het gegeven dat een herbeleving van de gebeurtenissen waarover verweerster in het belang van haar cliënt een getuigenverklaring wenst emotioneel en psychisch belastend kan zijn voor klager.
5.5 Hoewel de raad begrip heeft voor de emoties van klager bij het in de civiele procedure boven water komen van de vertrouwelijke informatie, is de raad van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval niet is gebleken dat verweerster onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager. Allereerst is niet gebleken dat verweerster de vertrouwelijke informatie over klager op oneigenlijke wijze heeft verkregen. Vast staat dat de naam van klager en het nummer van zijn klacht bij de Klachtencommissie in het advies van de Klachtcommissie in de zaak van A (zie 2.4) staan vermeld. Zoals verweerster heeft toegelicht, heeft haar cliënt (A) zelf een koppeling gemaakt tussen het klachtnummer van klager en de inhoud van de klacht van klager die op de website van de Klachtcommissie geanonimiseerd is gepubliceerd. De inhoud van de klacht van klager, waaronder de door hem afgelegde verklaringen, was geanonimiseerd voor een ieder toegankelijk. Doordat A uit zijn eigen klachtzaak de naam en het nummer van de klachtzaak van klager wist kon hij een koppeling leggen tussen de persoon van klager en de anoniem gepubliceerde klachtzaak van klager.
5.6 Verweerster heeft aldus de informatie gebruikt die zij van haar cliënt had gekregen en die op de website van het meldpunt stond gepubliceerd. Gesteld noch gebleken is bovendien dat zij deze informatie anders dan in de civiele procedure met derden heeft gedeeld of openbaar heeft gemaakt. Zij heeft de informatie over klager uitsluitend gebruikt in een civiele procedure om de bewijspositie van haar cliënt te versterken. Zij heeft aldus in het gerechtvaardigd belang van haar cliënt gehandeld. Verder heeft het hof het verzoek om klager als getuige toe te laten toegewezen. Gelet op al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster heeft mogen oordelen dat het voordeel dat zij voor haar cliënt wilde bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan klager kan toebrengen. Niet valt in te zien dat verweerster onder deze omstandigheden de voorafgaande toestemming van klager nodig had om van de informatie gebruik te maken. Van het nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden van de belangen van klager is geen sprake.
5.7 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a), voor zover ingediend door klager, ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.8 Klagers hebben ten aanzien van dit klachtonderdeel in de eerste plaats aangevoerd dat verweerster een brief (in plaats van een dagvaarding) voorafgaand aan de oproep door de deurwaarder had kunnen laten bezorgen.
5.9 Hoewel de raad er ook met betrekking tot dit klachtonderdeel begrip voor heeft dat klaagster zich als partner van klager geraakt voelt door hetgeen klager tengevolge van het uitbrengen van de dagvaarding heeft ervaren is zij hierdoor in de zin van het tuchtrecht niet rechtstreeks in haar belang getroffen. De raad zal daarom dit deel van klachtonderdeel b), voor zover ingediend door klaagster, niet-ontvankelijk verklaren.
5.10 Voor zover dit deel van klachtonderdeel b) is ingediend door klager overweegt de raad het volgende. Verweerster heeft ter zitting van de raad toegelicht dat zij niet over het adres of andere postgegevens van klager beschikte en dat daarom vóór het uitbrengen van de dagvaarding via de toenmalige advocaat van klager, mr. B, is geprobeerd om met klager in contact te komen. Bij e-mail van 7 augustus 2019 heeft A mr. B met dit doel geschreven en bij e-mail van 13 september 2019 heeft mr. B geantwoord dat zij klager een e-mail zou sturen. Omdat een reactie van klager vervolgens uitbleef, kon verweerster alleen via een deurwaarder een onderzoek laten verrichten naar het adres van klager. Volgens de deurwaarder kan een geheim woonadres enkel worden opgevraagd als het voor een dagvaardingsexploot is, en niet voor een brief. Tegenover de gemotiveerde toelichting heeft klager zijn klacht niet nader onderbouwd. Uit verweersters toelichting volgt dat zij eerst pogingen heeft ondernomen op andere wijze dan door een deurwaardersexploot contact met klager te leggen en dat vanwege het geheime woonadres van klager een minder ingrijpend middel dan de dagvaarding niet ter beschikking stond. Onder deze omstandigheden heeft verweerster met het laten uitbrengen van de dagvaarding waarin klager is opgeroepen om als getuige te verschijnen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.11 Klagers verwijten verweerster verder dat zij ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend door in een telefoongesprek met klaagster een dreigement te uiten, zoals hiervoor in 3.2 is weergegeven, te weten: dat zij een cordon van politiemensen naar het adres van klager zou sturen en klager zou laten boeien en met kop en kont zou laten overbrengen naar het hof.
5.12 Verweerster heeft ter zitting van de raad toegelicht dat zij en klaagster een aantal keren telefonisch contact hebben gehad. Zij heeft in die gesprekken te kennen gegeven dat klager verplicht is op de zitting als getuige te verschijnen en dat zij de verklaring van zijn huisarts onvoldoende vindt. Verweerster heeft wel voorgesteld dat klager in plaats van te verschijnen bij het hof een vragenlijst zou kunnen invullen. Verweerster betwist dat zij de door klagers gestelde uitlatingen heeft gedaan en een dreigement heeft geuit. In dit verband heeft zij onder meer verklaard dat zij de uitdrukking niet kent.
5.13 De raad overweegt als volgt. De raad begrijpt dat klagers druk hebben ervaren toen verweerster erop heeft aangedrongen dat klager een verklaring zou afleggen. De raad is echter niet gebleken van het uitoefenen van een ongeoorloofde druk door verweerster. Het contact tussen klaagster en verweerster heeft op verschillende momenten plaatsgevonden. Verder heeft verweerster voorstellen gedaan om het afleggen van een getuigenverklaring zoveel mogelijk te verzachten, hetgeen er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat klager een vragenlijst heeft ingevuld en (vooralsnog) niet in persoon als getuige bij het hof heeft hoeven verschijnen. Klagers hebben verder de tijd gehad om het voorstel van verweerster dat klager een vragenlijst zou invullen te laten bezinken en erover na te denken, alvorens hiermee akkoord te gaan.
5.14 Verweerster heeft verder gemotiveerd betwist dat zij de door klagers gestelde uitlating heeft gedaan inhoudende dat zij een cordon van politiemensen naar het adres van klager zou sturen en klager zou laten boeien en met kop en kont zou laten overbrengen naar het hof. Zij kent de uitdrukking niet. Ook heeft verweerster gemotiveerd betwist dat zij heeft toegezegd dat zij afstand zou doen van klager als getuige bij het hof als hij de vragenlijst zou invullen. Dit laatste zou namelijk mogelijk strijdig zijn met het belang van haar cliënt, nu verweerster nog niet weet wat er in de zaak verder gaat gebeuren. Tegenover deze betwistingen hebben klagers hun klacht niet nader onderbouwd, zodat de raad hieraan voorbij gaat.
5.15 Uit 5.9, 5.10, 5.13 en 5.14 volgt dat klachtonderdeel b), voor zover ingediend door klaagster deels niet-ontvankelijk is en dat klachtonderdeel b) voor het overige ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) en klachtonderdeel b) deels, voor zover deze klachtonderdelen zijn ingediend door klaagster, niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. P. van Lingen en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 februari 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.