Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:21

Zaaknummer

20-232

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021

in de zaak 20-232/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 juni 2020 op de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 898990/FH/SD van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 2 juni 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 2 juni 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 29 juni 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift, met bijlagen, op 29 juni 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 november 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is met kennisgeving niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) wijst klager op artikel 150 Rv en op een uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 1997 (NJ 1998, 328) waarin volgens klager wordt benadrukt dat het schriftelijke stadium van de verzoekschriftprocedure dé gelegenheid is om bewijsstukken en andere bescheiden in het geding te brengen. Klager heeft hieraan toegevoegd dat geen producties overleggen bij indiening van een verzoekschrift feitelijk een doodzonde is in de rechtspraak. Om deze reden heeft de voorzitter dit klachtonderdeel ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verder naar voren gebracht dat de eindcontrole door de cliënt van de definitieve versie van het verzoekschrift die naar de rechtbank is gestuurd, ten onrechte niet heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft klager niet kunnen opmerken dat er geen producties bij waren gevoegd.

2.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft klager erop gewezen dat hij verweerder het eerdere verzoekschrift van een voorgaande advocaat heeft verstrekt om verweerder op de hoogte te stellen van de lopende procedures. Het was niet de bedoeling dat verweerder dit verzoekschrift zou gebruiken om in een nieuw jasje te gieten en vervolgens klager hiervoor te laten betalen.

2.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft klager erop gewezen dat nergens uit de correspondentie blijkt dat verweerder met hem een mogelijkheid tot hoger beroep heeft besproken. Klager heeft hieraan toegevoegd dat de e-mail van 5 september 2017 aan de wederpartij geen bewijs is dat verweerder dit wel met klager heeft gesproken.

2.5    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) in zijn verzetschrift gewezen op het belang van het in zijn algemeenheid overleggen van producties ter onderbouwing van de in het verzoekschrift ingenomen stellingen. Klager heeft in zijn verzet echter niet aannemelijk gemaakt om welke reden verweerder in dit concrete geval bepaalde producties bij het verzoekschrift had moeten voegen en tuchtrechtelijk nalatig is geweest door dit niet te doen. De raad is met de voorzitter van oordeel dat niet uit de beslissing van de rechtbank blijkt dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen omdat verweerder bepaalde producties niet heeft overgelegd.

4.3    De raad constateert dat klager voor het overige in zijn verzet zijn verwijten aan verweerder heeft herhaald en heeft gesteld het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter. Klager heeft echter niet aangegeven op welke gronden de voorzitter een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd of op welke onjuiste, dan wel onvolledige feiten de voorzitter zijn beslissing heeft gebaseerd.

4.4    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.

 

Griffier                                                       Voorzitter

 

Verzonden d.d. 15 februari 2021