Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:36
Zaaknummer
20-416/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 januari 2021 in de zaak 20-416/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 augustus 2020 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/40 edl/gh van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 26 augustus 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 24 september 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 24 september 2020 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. De raad heeft verder kennis genomen van de brief van 29 november 2020 van de zijde van klager en van de daarbij gevoegde bijlagen.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 De voorzitter heeft de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Er is namelijk geen sprake van een zorgvuldig tuchtonderzoek in deze zaak.
2.3 De voorzitter heeft de getuigenverklaringen van mr. H en verweerder verkeerd gewogen; de voorzitter heeft te weinig waarde toegekend aan de verklaring van mr. H.
2.4 Op de zitting heeft klager nog aangevoerd dat de omstandigheid dat verweerder heeft samengespannen met de voormalig accountant van klager ook een onderdeel van zijn klacht is. De voorzitter heeft daar niet over geoordeeld.
2.5 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt vast dat klager in de brief van 21 november 2019, waarmee deze klachtzaak is ingeleid, geen klacht over samenspanning heeft geformuleerd. Deze klacht staat ook niet in de repliek van klager van 18 februari 2020. Dit betekent de klacht over samenspanning geen onderdeel is geweest van het onderzoek door de deken en van de klacht waarover de voorzitter heeft geoordeeld. De voorzitter is niet tekortgeschoten op dit punt en het verzet is in zoverre ongegrond.
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2021.