Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:10
Zaaknummer
20-658
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Een van de klachtonderdelen is niet-ontvankelijk, omdat klager buiten de termijn van drie jaren over het handelen van verweerder heeft geklaagd. Overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2021
in de zaak 20-658/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 september 2020 met kenmerk K 19/112, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager huurt sinds 13 december 2012 een recreatiebungalow van bedrijf D. (hierna: de verhuurster). Tussen klager en de verhuurster is een geschil (hierna: het geschil) ontstaan over de kosten van het energieverbruik in onder meer 2013 door een cv-installatie in de bungalow.
1.2 In het verleden heeft verweerder het bedrijf van klager bijgestaan. Op 23 juni 2016 heeft klager verweerder per e-mail gevraagd hem ook bij te staan in het geschil met de verhuurster. Bij deze e-mail heeft klager een aantal stukken gevoegd.
1.3 Op 13 juli 2016 heeft verweerder klager gemaild dat hij hem niet bij kon staan, omdat de verhuurster een vaste relatie is van het advocatenkantoor van verweerder.
1.4 Bij vonnis van 2 mei 2018 is klager veroordeeld tot betaling van de kosten voor het energieverbruik, vermeerderd met rente en kosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Van dit vonnis heeft klager op 20 juni 2018 hoger beroep ingesteld.
1.5 Klager en de verhuurster hebben geprobeerd een betalingsregeling te treffen voor het bedrag waartoe klager is veroordeeld.
1.6 Verweerder heeft op enig moment het persoonlijk faillissement van klager aangevraagd. Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek op de zitting van 6 augustus 2019 heeft klager zekerheid geboden. Verweerder en de verhuurster hebben ingestemd met deze zekerheid, waarna klager en de verhuurster een regeling hebben getroffen. Nadat klager de zekerheid had gesteld, door middel van overboeking van het verschuldigde bedrag van € 5.750,- op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder, heeft verweerder het faillissementsverzoek op 16 augustus 2019 ingetrokken.
1.7 Op 16 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.8 Bij arrest van 18 februari 2020 heeft het hof het vonnis van 2 mei 2018 vernietigd en klager in het gelijk gesteld.
1.9 Op 19 maart 2020 heeft verweerder het door klager naar de derdengeldenrekening van verweerders kantoor overgeboekte bedrag van € 5.750,- teruggestort.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft in de aanloop naar het juridische conflict en het verzoek om klager daarin bij te staan, niet in het eerste contact en ook niet na ontvangst van de stukken, direct kenbaar gemaakt dat hij klager niet kon bijstaan omdat hij de verhuurster al zou bijstaan;
b) Verweerder is opgetreden als advocaat van de verhuurster waarbij de gegevens die verweerder van de bedrijven van klager had van invloed kunnen zijn geweest in het geschil, aangezien hierin onder andere de inkomensgegevens van klager relevant waren;
c) Verweerder is agressief jegens klager opgetreden door namens de verhuurster het persoonlijk faillissement van klager aan te vragen;
d) Verweerder heeft niet het volledige door klager onverschuldigd betaalde bedrag op de derdengeldenrekening naar klager teruggestort.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft verweerder een beroep gedaan op verjaring. De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klachtonderdeel a)
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.2 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat klager buiten de termijn van drie jaren over verweerder heeft geklaagd, zodat klager niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen. Het eerste contact met verweerder en de toezending van de stukken aan klager hebben immers plaatsgevonden in juni/juli 2016, terwijl klager pas in augustus 2019 – ruim drie jaar later – over dit handelen van verweerder heeft geklaagd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het klagen na verstrijking van de driejaarstermijn verschoonbaar (toelaatbaar) zou kunnen zijn, is niet gebleken. Dit betekent dat de voorzitter klachtonderdeel a) niet inhoudelijk kan beoordelen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Met klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerder is opgetreden als advocaat van de verhuurder, waarbij de gegevens die verweerder van de bedrijven van klager had van invloed kunnen zijn geweest in het geschil, aangezien hierin onder andere de inkomensgegevens van klager relevant waren.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Het feit dat verweerder in het verleden zaken heeft gedaan voor een bedrijf van klager, betekent niet dat verweerder de verhuurder niet mag bijstaan in het geschil met klager in persoon. Verweerder heeft in zijn verweer toegelicht dat de stukken die door klager naar zijn kantoor waren gestuurd, zijn teruggestuurd met de mededeling dat zijn kantoor klager niet kon bijstaan omdat de verhuurster al cliënte van het kantoor was. Daarbij heeft verweerder benadrukt dat op geen enkele wijze gebruik is gemaakt van de stukken van klager. De voorzitter heeft in de stukken ook geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van klager dat sprake is van een tegenstrijdig belang aan de zijde van verweerder en/of dat de gegevens die verweerder van het bedrijf van klager had van invloed zijn geweest op het verloop dan wel de uitkomst van het geschil met de verhuurster. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Met klachtonderdeel c) heeft klager gesteld dat verweerder agressief jegens klager is opgetreden door namens de verhuurster het persoonlijk faillissement van klager aan te vragen. Uit de stukken blijkt dat klager met ‘agressief’ bedoelde dat hij het handelen van verweerder ‘zwaar intimiderend’ vond.
4.6 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel het indienen van een faillissementsverzoek niet altijd bijdraagt aan het vinden van een oplossing van een geschil, zeker niet als hoger beroep is ingesteld, stond het verweerder in het belang van zijn cliënte vrij om het persoonlijk faillissement van klager aan te vragen. Dat klager dit als agressief dan wel zwaar intimiderend gedrag heeft ervaren, betekent niet dat het gedrag van verweerder in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar is. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.7 Klachtonderdeel d) gaat over het bedrag van € 5.750,- dat klager onverschuldigd heeft gestort op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Volgens klager heeft verweerder dit bedrag niet volledig naar klager teruggestort.
4.8 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft. Verweerder heeft toegelicht dat in eerste instantie sprake was van een misverstand, omdat hij dacht dat klager het bedrag aan de verhuurster had betaald. Uit de toelichting van verweerder blijkt verder dat het bedrag van € 5.750,- uiteindelijk aan klager is terugbetaald. Klager heeft dit in zijn reactie op de toelichting van verweerder ook bevestigd. Dat de buitengerechtelijke kosten waarin de verhuurster is veroordeeld kennelijk nog niet aan klager zijn betaald, zoals klager heeft gesteld, betekent niet dat verweerder ten aanzien van het teruggestorte bedrag van € 5.750,- tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocaten, kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. A.E. van Oost is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 1 februari 2021