Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:30

Zaaknummer

21-041/A/A/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 februari 2021 in de zaak 21-041/A/A/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

 

verzoekers

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn twee klachtzaken aanhangig onder nummers 20-090/A/A en 20-091/A/A met verzoekers als klagers.

1.2    Bij beslissing van 23 maart 2020 heeft de voorzitter van de raad de klachten kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen zijn verzoekers in verzet gegaan. De raad heeft de behandeling van de verzetzaken vervolgens gepland op de zitting van 15 september 2020.

1.3    Op 2 september 2020 hebben verzoekers de wraking verzocht van twee van de leden van de raad die de verzetzaken op 15 september 2020 zou behandelen: de voorzitter, mr. C. Kraak, en een lid-advocaat, mr. R. Lonterman. Bij beslissing van 14 september 2020 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Op 14 september 2020 hebben verzoekers naar de griffie van de raad ge-e-maild dat zij niet naar de zitting op 15 september 2020 konden komen in verband met corona gerelateerde klachten en een geplande coronatest. De zitting is toen aangehouden en opnieuw gepland op maandagochtend 11 januari 2021 11:40 uur met dezelfde zittingscombinatie als op 15 september 2020.

1.5    Per tevens per e-mail gestuurde faxbrief van zondagavond 10 januari 2021 20:25 uur (de e-mail) en 20:32 (de fax) hebben verzoekers de griffie van de raad meegedeeld dat zij niet naar de zitting van 11 januari 2021 konden komen in verband met corona gerelateerde klachten en een coronatest die zij die middag hadden ondergaan en de raad verzocht een nieuwe datum voor de behandeling van de verzetzaken in te plannen.

1.6    Bij e-mail van 11 januari 2021 09:06 uur heeft de griffie van de raad namens de griffier van de raad verzoekers het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van uw brief van 10 januari jl. bericht ik u namens de raad dat de zitting van vandaag doorgang zal vinden. Daarbij zijn uw belangen om bij de zitting aanwezig te zijn afgewogen tegen het belang van verweerders bij een spoedige behandeling van de klacht. U kunt telefonisch of via een videoverbinding bij de zitting aanwezig zijn. Ik verneem graag van u wat uw voorkeur heeft.”

1.7    Bij op 11 januari 2021 11:20 uur per e-mail gestuurde brief hebben verzoekers de wraking verzocht van mr. Kraak (hierna: de tuchtrechter).

1.8    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking.

1.9    Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld. De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van het wrakingsverzoek, de reactie van de tuchtrechter en de e-mail van verzoekers van 22 januari 2021.

 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker(s), althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker(s) objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoekers zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoekers hebben, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers hebben de raad op zondagavond 10 januari 2021 meegedeeld dat zij wegens corona gerelateerde klachten niet aanwezig konden zijn op de zitting van 11 januari 2021 en de raad meegedeeld dat zij nog geen door de raad genummerde klachtdossiers van de raad hebben ontvangen. Op 11 januari 2021 om 09:06 uur hebben verzoekers een e-mail namens de griffier van de raad ontvangen dat de zitting toch doorgang zal vinden. In de e-mail wordt volgens verzoekers niet ingegaan op wat de belangen zijn die tegen elkaar zijn afgewogen en op welke basis deze belangen zijn afgewogen. Uit de e-mail volgt ook niet of de beslissing is genomen door alleen de voorzitter of ook door de andere leden van de raad. Verzoekers hebben al eerder aangegeven een fysieke zitting te wensen om hun argumenten goed en voldoende te kunnen belichten, waarmee de raad eerder heeft ingestemd en waarvan de raad nu eenzijdig en dwingend, zonder de redenen van verhindering van verzoekers in overweging te hebben genomen, afstapt. Dit nog afgezien van de fysieke conditie van verzoekers waaraan de raad volledig voorbij is gegaan. Het is verzoekers niet duidelijk van welke bijzondere omstandigheden  als bedoeld in het procesreglement van de raden van discipline sprake is die nopen tot een behandeling van de verzetzaken door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Het aanhoudingsverzoek van verzoekers, waarin zij een uitvoerige toelichting hebben gegeven en stukken hebben bijgevoegd waaruit de “klemmendheid” van hun verzoek blijkt, is afgewezen met een motivering die in zijn “summierheid” voorbij gaat aan de door verzoekers aangevoerde motivatie en niet alleen niet toereikend is, maar ook blijk geeft van een onnavolgbare vooringenomenheid van de raad jegens verweerders ten nadele van verzoekers. Hiermee is de schijn van vooringenomenheid van de tuchtrechter voldoende aangetoond dan wel gewekt, aldus verzoekers.

2.4    Het verweer van de tuchtrechter luidt dat zij vlak voor aanvang van de zitting van 11 januari 2021, die om 09:00 uur begon en waarop meerdere zaken stonden gepland, vernam dat verzoekers om aanhouding van de mondelinge behandeling hadden verzocht. Na afweging van de belangen van beide partijen heeft zij beslist dat de zaak doorgang zou vinden, te meer nu verzoekers de zitting telefonisch of via een videoverbinding zouden kunnen bijwonen. Verzoekers hebben in hun wrakingsverzoek uitgelegd waarom zij het niet eens zijn met de beslissing van de tuchtrechter om de zitting door te laten gaan. Ook al zou de beslissing van de tuchtrechter onjuist zijn, wat de tuchtrechter betwist, dan levert dat geen grond voor wraking op. Uit de beslissing kan geen (schijn van) partijdigheid worden afgeleid. Verzoekers vinden de motivering van de beslissing summier, maar die is wat de tuchtrechter betreft voldoende, zeker gelet op het korte tijdsbestek waarin een beslissing moest worden genomen en aan verzoekers moest worden gecommuniceerd. Bovendien kan ook de motivering van een beslissing geen grond vormen voor wraking, tenzij de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, maar daarvan is geen sprake, aldus de tuchtrechter.

2.5    De wrakingskamer is van oordeel dat het feit dat het door verzoekers gevraagde uitstel van de zitting niet is verleend, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke partijdigheid. Het gaat hier om een procedurele beslissing. Aan een dergelijke beslissing valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gebleken. Gesteld noch gebleken is dat bij de tuchtrechter bij het nemen van de beslissing sprake was van enige vooringenomenheid jegens verzoekers noch zijn er feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat vrees voor zulke vooringenomenheid bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is. Het gegeven dat verzoekers naar eigen zeggen geen door de raad genummerd klachtdossier hebben ontvangen maakt – wat daar ook van zij – een en ander niet anders.

2.6    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen. Aan het aanbod dan wel de wens van verzoekers hun wrakingsverzoek ter zitting mondeling toe te lichten gaat de wrakingskamer dan ook voorbij.

2.7    De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van het onderhavige wrakingsverzoek kennelijk geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;

- bepaalt dat de verzetzaken, met zaaknummers 20-090/A/A en 20-091/A/A zullen worden behandeld op een nader door de raad te bepalen datum.

    

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2021.

 

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden