Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:7
Zaaknummer
200125
Inhoudsindicatie
Verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet afgewezen. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 8 januari 2021
in de zaak 200125
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen: ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 30 april 2020. Bij brief van 10 mei 2020 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 12 mei 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het e-mailbericht van de deken, met bijlagen, van 29 juni 2020;
- de brief van klager van 12 juli 2020;
- de brief van klager, met bijlagen, van 20 september 2020;
- het e-mailbericht van de deken, met bijlagen, van 29 september 2020.
2.3 Het hof heeft het beklag mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 oktober 2020, waar enerzijds klager en anderzijds de deken en een stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen maken - met uitzondering van de daaraan door klager gehechte bijlagen - deel uit van de processtukken.
2.4 Ter zitting is de mogelijkheid van het treffen van een minnelijke regeling besproken, waarbij een concreet voorstel is geformuleerd. Aan klager is vervolgens een bedenktijd van 14 dagen gegund. Wat in het kader van een mogelijke minnelijke regeling op de zitting is besproken, is in een brief van het hof van 19 oktober 2020 neergelegd.
2.5 Bij brief van 20 oktober 2020 heeft klager het voorstel niet geaccepteerd en een tegenvoorstel gedaan.
2.6 Bij brief van 3 november 2020 heeft het hof aan klager bericht dat het tegenvoorstel niet in behandeling wordt genomen en is klager alsnog een termijn gegund om integraal akkoord te gaan met het gedane voorstel.
2.7 Bij brief van 8 november 2020 heeft klager een wrakingsverzoek tegen de behandelend voorzitter, mr. Zuidema, ingediend.
2.8 Bij beslissing van 7 december 2020 heeft de wrakingskamer dit wrakingsverzoek afgewezen.
2.9 Ten slotte is de uitspraak bepaald op vandaag.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1 Bij brief van 6 september 2013 heeft klager de deken op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet verzocht aan hem een advocaat toe te wijzen. Klager stelt juridische bijstand nodig te hebben om vier advocaten die hem juridische bijstand hebben verleend, te weten [naam advocaat 1], [naam advocaat 2], [naam advocaat 3] en [naam advocaat 4], aansprakelijk te stellen. Klager gaf daarbij aan dat het hem zelf niet is gelukt om hiervoor een advocaat te vinden.
3.2 Bij brief van 4 juni 2014 bericht de toenmalige plaatsvervangend deken dat klager en mr. Y. Heslinga, stafmedewerker bij de deken, op 7 oktober 2013 telefonisch contact hebben gehad. Mr. Heslinga heeft tijdens dit gesprek aan klager uitgelegd dat het niet makkelijk zou zijn een advocaat te vinden om klager bij te staan, omdat klager al veel advocaten heeft geraadpleegd die allemaal het verzoek om juridische bijstand hebben geweigerd en omdat deze zaak een gespecialiseerde advocaat vraagt. De deken geeft aan de zaak nogmaals te hebben bestudeerd en besloten te hebben klager op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om klager bij te staan in de aansprakelijkstelling tegen [naam advocaat 2], [naam advocaat 3] en [naam advocaat 4]. De deken heeft aan klager op grond van artikel 13 van de Advocatenwet [naam aangewezen advocaat] van [naam advocatenkantoor] aangewezen. Aan deze aanwijzing heeft de deken een aantal voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden luiden, voor zover thans van belang:
“U dient zich te realiseren dat de advocaat in juridisch opzicht verantwoordelijk is voor de keuzes in de zaak. Hij bepaalt de inhoud en samenstelling van het dossier en hij kan niet verplicht worden aan al uw wensen en eisen tegemoet te komen. Aanwijzingen die in het belang van uw zaak door de advocaat aan u worden gegeven, dienen door u te worden opgevolgd en u dient alle door de advocaat gevraagde informatie te verstrekken.”
3.3 Op 10 juni 2014 heeft klager de deken bericht akkoord te gaan met de aanwijzing van [naam aangewezen advocaat] en de voorwaarden die de deken aan de aanwijzing verbonden heeft.
3.4 Bij brief van 13 juni 2014 heeft de deken aan klager bevestigd dat [naam aangewezen advocaat] is aangewezen om hem als advocaat bij te staan, dat aan de aanwijzing de voorwaarden zoals vermeld in de brief van 4 juni 2014 zijn verbonden en dat de deken in de kwesties die [naam aangewezen advocaat] voor klager zal gaan behandelen niet nogmaals een advocaat zal aanwijzen.
3.5 Klager heeft in de jaren daarna een aantal keren contact opgenomen met de deken om zich te beklagen over de kwaliteit van de werkzaamheden van [naam aangewezen advocaat]. Bij brief van 21 juni 2019 heeft de deken aan klager bericht dat het niet de taak van de deken is om de kwaliteit van de werkzaamheden van aangewezen advocaten te controleren en dat de deken geen nieuwe advocaat zal aanwijzen om de zaken van klager die [naam aangewezen advocaat] in behandeling heeft over te nemen.
3.6 In 2019 en 2020 heeft klager het Juridisch Loket en een aantal advocatenkantoren benaderd met het verzoek hem juridische bijstand te verlenen in een procedure om [naam aangewezen advocaat] en de deken aansprakelijk te stellen. Allen hebben afwijzend gereageerd.
3.7 Klager heeft de deken bij brief van 14 april 2020 verzocht op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om [naam aangewezen advocaat] en de deken aansprakelijk te stellen.
3.8 De deken heeft het verzoek van klager bij brief van 30 april 2020 afgewezen.
4 BEOORDELING
4.1 Het beklag van klager houdt in dat de deken zijn verzoek om een advocaat toe te wijzen op grond van artikel 13 van de Advocatenwet op onjuiste gronden heeft afgewezen. Kort samengevat had volgens klager de deken moeten ingrijpen nadat klager de deken had bericht dat [naam aangewezen advocaat] naar alle waarschijnlijkheid de verjaringstermijn in zijn zaken niet tijdig zou stuiten. Klager verwijt de deken te hebben nagelaten actie te ondernemen, waardoor de verjaring niet tijdig is gestuit met alle gevolgen van dien. Klager verwijt [naam aangewezen advocaat] dat hij zijn zaak heeft verwaarloosd.
4.2 De deken stelt zich op het standpunt dat het niet opportuun is op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een nieuwe advocaat aan te wijzen vanwege de lopende klachtonderzoeken tegen de deken en [naam aangewezen advocaat] en het feit dat klager [naam aangewezen advocaat] als de vijfde advocaat aansprakelijk wil stellen. Waar het gaat om de vermeende verjaring stelt de deken dat [naam aangewezen advocaat] de verjaringstermijn heeft gestuit door middel van zijn brief van 7 december 2017 aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, [naam beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar]. In deze brief doet [naam aangewezen advocaat] aan [naam beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar]- in haar hoedanigheid van verzekeraar van de betrokken advocaten - niet alleen in constructieve bewoordingen een uitnodiging om in overleg te treden over een regeling in der minne, maar laat duidelijk een eventuele procedure als alternatief open. De brief heeft daarmee stuitende werking.
4.3 Tijdens de zitting heeft de deken laten weten dat hij verwacht dat [naam aangewezen advocaat] nog steeds bereid is de zaak van klager verder te behandelen en de mogelijkheid wil benutten om met [naam beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar] in gesprek te gaan om te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is. Als klager daarvoor kiest, heeft de deken zich bereid verklaard het voortouw te nemen door [naam aangewezen advocaat] te vragen hieraan mee te werken. Deze stap zal alleen worden gezet als klager zijn klacht tegen [naam aangewezen advocaat], zijn twee klachten tegen de deken en zijn klacht tegen de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland intrekt én klager zich houdt aan de voorwaarden zoals die destijds - met de instemming van klager - zijn verbonden aan de aanwijzing van [naam aangewezen advocaat] als zijn advocaat. Deze voorwaarden staan vermeld in de brief van de toenmalige plaatsvervangend deken van de Orde van Advocaten Amsterdam van 4 juni 2014 (zie 3.2). Op de zitting is klager ook voorgehouden dat, indien het onverhoopt niet zou lukken om tot een minnelijke regeling te komen met [naam beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar], klager nog slechts - conform advies van [naam aangewezen advocaat] van 22 augustus 2017 - de mogelijkheid rest nader genetisch onderzoek te laten verrichten.
4.4 Op de zitting is afgesproken dat klager binnen veertien dagen na de zitting per brief of e-mailbericht aan de deken laat weten:
- ófwel dat hij ingaat op het voorstel, inhoudend dat [naam aangewezen advocaat] de zaak van klager weer oppakt, dat klager de klachten tegen [naam aangewezen advocaat], de deken en de deken Midden-Nederland intrekt en dat klager zich zal houden aan de voorwaarden gesteld bij de aanwijzing van [naam aangewezen advocaat] in 2014
- ófwel dat klager niet ingaat op dit voorstel, in welk geval het hof een beslissing zal geven op zijn beklag.
4.5 Nu klager niet (onverkort) is ingegaan op dit voorstel zal het hof op het beklag beslissen en overweegt het volgende.
4.6 Op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.7 Vaststaat dat de deken al eerder in deze kwestie een advocaat heeft aangewezen. Klager wenst nu opnieuw aanwijzing van een advocaat, dit keer om de eerder aangewezen advocaat aansprakelijk te stellen. Het feit dat de door de deken aangewezen advocaat niet bereid is de door klager gewilde civiele procedure te beginnen, betekent niet dat klager recht heeft op de aanwijzing van een andere advocaat. Het hof merkt daarbij op dat voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van zijn advocaat verlangt. Naar het oordeel van het hof heeft de deken het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat op goede gronden afgewezen. Het hof stelt vast dat klager [naam aangewezen advocaat] als de vijfde advocaat aansprakelijk wil stellen. Daarnaast heeft klager nog een klachtprocedure tegen de deken lopen. Desalniettemin heeft de deken zich ervoor sterk gemaakt dat [naam aangewezen advocaat] zijn rechtsbijstand voortzet onder de hiervoor onder 4.3 genoemde voorwaarden. Daarbij heeft de deken gemotiveerd aangegeven dat het aan [naam aangewezen advocaat] gemaakte verwijt dat de verjaring niet gestuit is, zonder grond is. Klager heeft laten weten dat hij op de door de deken aangedragen oplossing niet wenst in te gaan. Dat is zijn keuze maar dit betekent niet dat de deken een nieuwe advocaat hoeft aan te wijzen. Klager heeft zijn kans gehad.
4.8 Het hof zal het verzoek van klager daarom afwijzen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van 10 mei 2020 van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en
E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 januari 2021.