Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:31
Zaaknummer
21-015/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Het staat een advocaat vrij om van een cliënt betaling van openstaande declaratie te verlangen alvorens nieuwe werkzaamheden voor die cliënt te verrichten.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 15 februari 2021
in de zaak 21-015/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 11 januari 2021 met kenmerk K20-091, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn broer over de afwikkeling van een nalatenschap. Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS. Het dossier van klager is in juli 2018 door DAS aan verweerster in behandeling gegeven.
1.2 Verweerster heeft de financiële afspraken in de door klager en verweerster op 23 augustus 2018 ondertekende opdrachtbevestiging als volgt vastgelegd : “Mocht door DAS Rechtsbijstand het zogenaamde verzekerd kostenmaximum zijn bereikt, dan dient cliënt zelf betreffende bovengenoemde zaak voor betaling van de door het kantoor te maken kosten alsmede voor het door het kantoor te hanteren honorarium zorg te dragen. Het honorarium bedraagt thans € 219,- per uur, te vermeerderen met 7% kantoorkosten, met de te verschijnen verschotten en met de omzetbelasting.”
1.3 Verweerster heeft klager in het najaar 2018 bijgestaan in een kort geding tegen zijn broer.
1.4 Verweerster heeft haar declaraties van 23 augustus 2018, 15 oktober 2018, 7 november 2018 en 13 december 2018 betreffende honorarium en verschotten in de zaak van klager aan DAS toegezonden.
1.5 Verweerster heeft begin 2019 opnieuw werkzaamheden voor klager verricht. Deze werkzaamheden hadden betrekking op nakoming van het vonnis in kort geding en beslaglegging door de broer van klager Verweerster heeft op 24 april 2019 opnieuw een factuur voor werkzaamheden in de zaak van klager aan DAS toegezonden.
1.6 DAS heeft klager bij brief van 10 mei 2019 aan klager bericht dat het kostenmaximum van € 5.000,- door (gedeeltelijke) betaling van de factuur van 24 april 2019 werd bereikt. DAS schreef onder meer het volgende : “(…..) Hierbij treft u de declaratie van 24 april jl. van uw advocaat. Gelet op het bovenstaande komt deze declaratie niet meer geheel voor vergoeding in aanmerking. Het nog beschikbare bedrag heb ik vandaag overgemaakt aan uw advocaat. Ik verzoek u vriendelijk het restant van de declaratie ad € 405,24 rechtstreeks over te maken aan uw advocaat. Ik zal uw advocaat verzoeken de volgende declaraties in het vervolg rechtstreeks aan u te sturen.(…..)“
1.7 Klager heeft verweerster per email van 8 juli 2019 verzocht niet te reageren op de email van zijn broer van 1 juli 2019 en geen verdere werkzaamheden meer te verrichten.
1.8 Op 26 augustus 2019 heeft DAS aan verweerster bericht dat de factuur van 13 december 2018 (factuurnummer 20180522) niet (volledig) door DAS zou worden voldaan als gevolg van overschrijding van het kostenmaximum. Verweerster heeft klager per email van 26 augustus 2019 verzocht het resterende bedrag ad € 889,17 te voldoen. Klager heeft per email van 28 augustus 2019 bericht wegens de administratieve fout aan de zijde van DAS niet tot betaling te zullen overgaan. Hij zou hierover in contact treden met DAS.
1.9 Klager heeft per email van 10 januari 2020 aan verweerster verzocht om haar werkzaamheden in de zaak tegen de broer van klager weer op te pakken. Verweerster heeft zich hierna per email tot de broer van klager gewend. Klager wenste opnieuw een procedure tegen zijn broer op te starten.
1.10 Verweerster heeft klager op 30 januari 2020 opnieuw verzocht om het onbetaald gebleven restant van de declaratie van 13 december 2018 ad € 889,17 te voldoen. Klager verzocht per email van 1 februari 2020 om toezending van alle aan DAS toegezonden facturen met specificaties, welke op 5 februari 2020 aan klager zijn toegezonden. Klager heeft het openstaande bedrag van de declaratie van 13 december 2018 onbetaald gelaten.
1.11 Verweerster heeft klager op 2 april 2020 gewezen op de openstaande factuur van 13 december 2018. Verweerster gaf daarbij aan geen nieuwe werkzaamheden voor klager te kunnen verrichten zolang de factuur openstond. Daarnaast heeft verweerster te kennen gegeven dat zij een voorschot in rekening zou brengen alvorens zij een nieuwe procedure tegen de broer van klager zou opstarten. Klager antwoordde per email van 3 april 2020 dat hij met DAS in gesprek was over de factuur en dat hij daarom vooralsnog niet tot betaling daarvan zou overgaan. Klager verzocht verweerster alle stukken aan hem toe te sturen en geen tijd meer aan de zaak te besteden.
1.12 Klager heeft per email van 10 juli 2020 een samenvatting van de gebeurtenissen vanaf januari 2020 gegeven en om toezending van het dossier verzocht, bij gebreke waarvan hij een klacht zou indienen. Verweerster heeft klager per email van 14 juli 2020 bericht dat alle stukken reeds in zijn bezit waren, aangezien hij alles digitaal had aangeleverd. Verweerster heeft klager aangeboden desalniettemin een kopie van het fysieke dossier aan hem te zullen toesturen en verzocht haar een adres door te geven waar zij het dossier naar toe zou kunnen sturen. Verweerster heeft klager voorts aangeboden dat hij de grosse van het vonnis op haar kantoor kon ophalen, omdat voor ontvangst getekend moest worden. Verweerster gaf voorts aan dat zij om de kwestie op te lossen en af te sluiten bereid was om de openstaande factuur onverplicht te crediteren. Verweerster is in deze email niet inhoudelijk op de email van klager van 10 juli 2020 ingegaan. Klager heeft per email van 15 juli 2020 geschreven dat hij niet blij was met het aanbod van verweerster, omdat hij zich als gevolg van het disfunctioneren van verweerster vanaf januari 2020 tot een nieuwe advocaat moest wenden, wat hem € 3.000,- extra zou kosten. Klager gaf voorts een adres waar de stukken naar toe gezonden konden worden. Verweerster heeft per email van 17 juli 2020 alsnog inhoudelijk gereageerd op de email van 10 juli 2020 en toegezegd het dossier aan het door klager opgegeven adres te zullen laten toesturen. Verweerster heeft klager voorts gewezen op de kantoorklachtenregeling.
1.13 Op 7 augustus 2020 heeft klager bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster klachten ingediend over verweerster. Op 29 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster vordert ten onrechte betaling van haar declaratie van 13 december 2018;
b) Verweerster heeft zonder goede reden haar werkzaamheden opgeschort;
c) Verweerster weigert het dossier op eerste verzoek aan klager te verstrekken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ad onderdeel a)
4.1 Klager stelt dat verweerster haar rekening van 13 december 2018 niet bij hem in rekening had mogen brengen, omdat door DAS een administratieve fout was gemaakt. Wat hiervan ook moge zijn, dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op een declaratiegeschil tussen partijen. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Dit is niet gesteld noch gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.
Ad onderdeel b)
4.2 Verweerster heeft in de periode augustus 2018–juli 2019 werkzaamheden voor klager verricht. Verweerster heeft voor haar werkzaamheden in die periode meerdere declaraties verzonden, welke declaraties gedeeltelijk door DAS en gedeeltelijk door klager zijn betaald. Eén declaratie van 13 december 2018 is echter onbetaald gebleven. Verweerster heeft klager hierover in augustus 2019 bericht en hem erop gewezen dat DAS haar had bericht dat het maximum verzekerde bedrag inmiddels was bereikt en dat klager zelf voor betaling van deze factuur diende zorg te dragen. Verweerster verwees hierbij naar de hierover in de opdrachtbevestiging vastlegde afspraak en verzocht klager om tot betaling van het nog openstaande bedrag van die declaratie over te gaan. Verweerster heeft klager hierna ruimschoots de tijd gegeven om hierover contact op te nemen met DAS.
4.3 Verweerster heeft toen klager zich in januari 2020 tot haar wendde met het verzoek haar opnieuw bij te staat in het geschil met zijn broer in de nalatenschapskwestie, opnieuw werkzaamheden voor klager verricht. Klager heeft, ondanks herhaald verzoek van verweerster om tot betaling van de declaratie van 13 december 2018 over te gaan, de declaratie onbetaald gelaten. Naar het oordeel van de voorzitter is het begrijpelijk dat verweerster in april 2020, alvorens een nieuwe gerechtelijke procedure tegen de broer van klager aanhangig te maken, betaling van de openstaande declaratie en betaling van een voorschot verlangde. Van een advocaat kan immers niet worden verwacht dat deze werkzaamheden voor een cliënt verricht, indien eerdere declaraties in zaken van die cliënt onbetaald zijn gebleven. Dat naar het oordeel van klager de factuur van 13 december 2018 voor rekening van DAS diende te komen, betreft een geschil tussen klager en DAS. Dat laat onverlet dat de declaratie aan verweerster betaald diende te worden. Een advocaat mag een opdracht niet op een ongelegen moment neerleggen dan wel opschorten, wat het geval kan zijn als de belangen van zijn/haar cliënte door de keuze van het moment in zijn/haar belang wordt geschaad. Hiervan was in deze, nu een nieuwe procedure nog aanhangig gemaakt moest worden, geen sprake.
4.4 Gelet op al het bovenstaande valt naar het oordeel van de voorzitter niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster valt te maken.
Ad onderdeel c)
4.5 Uit de aan de voorzitter overgelegde stukken volgt dat verweerster na ontvangst van het door klager opgegeven adres in juli 2020 is overgegaan tot toezending van het dossier aan klager. Klager had weliswaar in zijn mail van 3 april 2020 om toezending van stukken gevraagd, maar op dat moment was nog discussie tussen partijen gaande over de betaling van de declaratie van 13 december 2018. Toen klager zich in juli 2020 beklaagde over het optreden van verweerster vanaf januari 2020 en om toezending van het dossier vroeg is verweerster hiertoe overgegaan. Onder die omstandigheden valt verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
Griffier Voorzitter