Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:24

Zaaknummer

20-579/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening deels gegrond. Verweerder heeft nagelaten klager te wijzen op het feit dat mr. B, naar wie verweerder klager doorverwees, geen advocaat is. Ook heeft verweerder nagelaten uitdrukkelijk aan klager te melden dat verweerder niet langer bij de zaak betrokken was. Het was verweerders verantwoordelijkheid om over deze zaken geen onduidelijkheid te laten bestaan. De raad legt een berisping op. Klachtonderdelen over mr. B niet-ontvankelijk, nu deze niet onderworpen is aan het Nederlandse advocatentuchtrecht.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 januari 2021 in de zaak 20-579/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 28 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K229 2019 ar/cw van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 december 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 30 oktober 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil over een nalatenschap van een in Suriname overleden familielid.

2.3    Op 24 april 2017 heeft klager verweerder per e-mail aangeschreven over voornoemde kwestie. Het onderwerp van de e-mail is “Aangaande: Kantoor Nederland & Suriname”.

2.4    Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd:

“Ik ben nu in Suriname en zal het alvast onderzoeken”

2.5    Verweerder heeft op 25 april 2017 per e-mail stukken opgevraagd bij klager.

2.6    Uit een e-mail van verweerder van 4 mei 2017 blijkt dat een afspraak is gemaakt voor 10 mei 2017 om 13.00 uur.

2.7    In een door klager ondertekende machtiging van 14 juni 2017 staat het volgende:

“Ondergetekende [klager] (…) alsmede woonplaats kiezende te [adres] ten kantore van hun advocaat [verweerder] en te [adres Suriname] ten kantore van mr. [zoon verweerder, hierna: mr. B], machtigt (…) [verweerder] (…) [mr. B] (…) om namens hun ter afwikkeling van de nalatenschap van zijn erflaters in een gerechtelijke procedure bij het kantongerecht te Paramaribo

-    Verzoekschriften, verweerschriften, conclusies van antwoord, conclusies van dupliek, akten van bijzondere producties en / of stukken te ondertekenen en in te dienen

-    Pleidooien te voeren en desgevraagd op de zittingen zo nodig toelichting te geven op de ingediende stukken

-    Conclusies/akten/producties en andere voor de voormelde procedure relevante stukken en documenten van de tegenpartij te ontvangen;

-    Voor het opvragen van documenten bij overheidsinstanties die betrekking hebben op de afwikkeling van voormeld nalatenschap

Voorts zal de gemachtigde hun bij regelmaat informeren over de voortgang van de gerechtelijke procedure en zoveel als mogelijk hun een kopie van stukken en van ontvangen documenten ter beschikking stellen”

2.8    In een brief van verweerder van 11 juli 2017 aan mr. H is het volgende geschreven:

“In opdracht van cliënten [klager](1) en [zus klager](2) heb ik de volgende personen gedagvaard voor het kantongerecht te Paramaribo in Suriname (…)

Het betreft in deze zaak om verkoop van onroerend goed van wijlen de ouders/grootouders van o.a. van mijn cliënten (…)

Namens cliënt [klager] wordt ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd.”

2.9    Op 5 januari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn zus en verweerder en mr. B.

2.10    In een (onder meer) door klager ondertekende opdrachtbevestiging van 12 januari 2018 staat het volgende:

“[mr. B] [adres] Paramaribo, Suriname (…)

In vervolg op onze nuttige en aangename bespreking op vrijdag 5 januari jongstleden, bevestigen wij hierbij het volgende. (…)

Na een analyse van bovenstaande feiten, stellen wij voor de volgende werkzaamheden te verrichten (…)

Voordat wij met de werkzaamheden zie op de zaak betrekking hebben zullen beginnen (…) zal er een voorschot in rekening worden gebracht van EUR 7.500,00. Wij hebben met u afgesproken dat dit voorschot in februari 2018, door [klager] persoonlijk zal worden betaald op het in hoofde genoemde kantoor (…)

Met vriendelijke groet,

[mr. B]

2.11    Bij brief van 29 mei 2019 heeft mr. B de rechtsbijstand aan klager beëindigd en aangekondigd de eindafrekening te zullen opmaken.

2.12    Op of omstreeks 28 juni 2019 heeft mr. B in een brief aan onder meer klager een bedrag van € 11.348,07 in rekening gebracht voor door mr. B. uitgevoerde rechtsbijstandswerkzaamheden. Dit bedrag is niet voldaan, waarna mr. B overgegaan is tot dagvaarding van klager en zijn zus. Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2020 zijn klager en zijn zus hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan mr. B van het hiervoor genoemde bedrag plus kosten en rente.

2.13    Uit een brief van de griffier van het Hof van Justitie te Paramaribo van 17 februari 2020 volgt dat mr. B niet staat ingeschreven als advocaat bij het Hof van Justitie op het tableau.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

1)    Mr. B heeft onvoldoende kwaliteit geleverd.

2)    Verweerder en mr. B hebben teveel gedeclareerd.

3)    Verweerder en mr. B hebben klager slecht op de hoogte gehouden, ondanks klagers vragen om informatie over de zaak.

4)    Mr. B heeft de samenwerking opgezegd op valse gronden.

5)    Verweerder en mr. B hebben ten onrechte de indruk gewekt dat mr. B advocaat is.

6)    Verweerder is de behandeling van klagers zaak aangegaan in samenwerking met mr. B en hij probeert nu alle verantwoordelijkheid af te schuiven naar mr. B en zich aan de zaak te onttrekken.

3.2    Klager stelt dat verweerder en mr. B, tijdens een bezoek bij klagers zus thuis, de stukken hebben doorgenomen en besproken. Verweerder heeft de stukken na afloop van het gesprek meegenomen.

3.3    Klager stelt dat hij op de website van het kantoor van verweerder heeft gelezen dat er zowel in Nederland als in Suriname kantoor werd gehouden. Klager stelt dat hij vanaf het begin heeft aangegeven dat hij op zoek was naar een advocaat. Op geen enkel moment is aangegeven dat hij niet te maken had met een advocaat, maar met een jurist.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij nooit als advocaat voor klagers heeft opgetreden. Verweerder heeft twee gesprekken met klagers gevoerd en heeft stukken overhandigd gekregen. Bij bestudering van de stukken bleek dat klagers een rechtsbijstandsverlener in Suriname nodig hadden. Verweerder heeft klagers daarop verwezen naar mr. B. Verweerder heeft de stukken aan mr. B verstrekt. Verweerder stelt niet gezegd te hebben dat mr. B advocaat is. Volgens Surinaams procesrecht is mr. B bevoegd om te procederen bij het kantongerecht, zodat er geen beletsel was dat mr. B klagers juridische belangen zou behartigen. Klagers hebben ook niet specifiek verzocht om een advocaat. Tussen klagers en mr. B is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Verweerder stelt verder niet betrokken te zijn geweest bij de zaak. Ook heeft hij geen samenwerkingsverband met mr. B.

4.2    Met betrekking tot de onder 2.7 genoemde machtiging stelt verweerder dat deze door klager is ondertekend als onderdeel van de intake. De machtiging is echter geen opdracht. Klager is na bestudering van de stukken door verweerder doorverwezen naar mr. B zelf. Vervolgens is een opdrachtovereenkomst tot stand gekomen tussen klager en mr. B.

4.3    Met betrekking tot de onder 2.8 genoemde brief stelt verweerder een misslag te hebben gemaakt. Verweerder werd door mr. H benaderd met het verzoek om informatie over de zaak van klager. Mr. H stond klager bij in het kader van de terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Hoewel er geen opdracht tot stand was gekomen tussen klager en verweerder, heeft verweerder gemeend aan het verzoek van mr. H tegemoet te moeten komen. Verweerder stelt dat het, na zijn eerste studie van het dossier, de bedoeling was hij de in de brief genoemde personen zou dagvaarden. Bij nader inzien bleek het dossier zich meer te lenen voor behandeling door een in Suriname gevestigde rechtsbijstandverlener.

4.4    Verweerder heeft bevestigd dat, tot begin 2019, op zijn website stond vermeld “wij houden kantoor in Nederland en Suriname”. De tekst op de website is aangepast, omdat deze verwarring gaf. 

4.5    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen 1 en 4

5.1    Klager verwijt mr. B dat hij onvoldoende kwaliteit heeft geleverd en dat hij de samenwerking op valse gronden heeft opgezegd. De raad constateert dat deze beide klachtonderdelen zien op het handelen van mr. B. Vaststaat dat mr. B geen advocaat is in Nederland, wat betekent dat het tuchtrecht voor Nederlandse advocaten niet op hem van toepassing is. De raad kan dan ook geen tuchtrechtelijk oordeel gegeven over het handelen en nalaten van mr. B. De raad zal deze klachtonderdelen dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdeel 2

5.2    Klager verwijt verweerder en mr. B dat zij teveel gedeclareerd hebben.

5.3    Voor zover klager klaagt over het overmatig declareren door mr. B, geldt dat klager in zoverre niet-ontvankelijk is. Zoals hiervoor overwogen is het tuchtrecht voor Nederlandse advocaten niet op mr. B van toepassing en kan de raad dan ook geen tuchtrechtelijk oordeel geven over het handelen en nalaten van mr. B.

5.4    Met betrekking tot het declareren door verweerder overweegt de raad het volgende. Uit het door verweerder overgelegde vonnis van de kantonrechter van 8 januari 2020 blijkt dat mr. B aan klager een bedrag van € 11.348,07 heeft gefactureerd. Deze vordering is gegrond op de overeenkomst van opdracht tussen klager en mr. B. Uit die overeenkomst van opdracht blijkt voorts dat is afgesproken dat klager een voorschot van € 7.500,- zou voldoen aan het kantoor van mr. B. Klager noemt in zijn klacht en repliek uitsluitend het betalen van een voorschot van € 7.500,- en de incasso van bijna € 12.000,-. Dat verweerder facturen aan klager heeft gezonden, is door klager niet gesteld en is de raad niet gebleken. De raad zal het dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3

5.5    Klager verwijt verweerder en mr. B dat zij klager slecht op de hoogte hebben gehouden, ondanks klagers vragen om informatie over de zaak.

5.6    De raad overweegt dat de overeenkomst van opdracht is aangegaan met mr. B. Het was daarom de verantwoordelijkheid van mr. B, en niet van verweerder, om klager op de hoogte te houden van de zaak. Zoals hiervoor is overwogen is het tuchtrecht voor Nederlandse advocaten niet op mr. B van toepassing en kan de raad geen tuchtrechtelijk oordeel geven over het handelen en nalaten van mr. B. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk.

5.7    Nu het niet verweerders verantwoordelijkheid was om klager op de hoogte te houden van de zaak, geldt dat klagers klacht in zoverre ongegrond is.

5.8    Voor zover klager (mede) beoogt te klagen dat onvoldoende informatie is verstrekt over wie de zaak behandelde en de hoedanigheid van mr. B, geldt dat daar bij de beoordeling van klachtonderdelen 5 en 6 op zal worden ingegaan.

Klachtonderdeel 5

5.9    Klager verwijt verweerder en mr. B dat zij ten onrechte de indruk hebben gewekt dat mr. B advocaat is.

5.10    Voor zover klager klaagt over het feit dat mr. B ten onrechte die indruk heeft gewekt, geldt dat het tuchtrecht voor Nederlandse advocaten niet op mr. B van toepassing is. De raad kan dan ook geen tuchtrechtelijk oordeel geven over het handelen en nalaten van mr. B. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk.

5.11    Voor zover klager klaagt over het feit dat verweerder ten onrechte de indruk heeft gewekt dat mr. B advocaat is, acht de raad klager ontvankelijk.

5.12    Vaststaat dat mr. B niet als advocaat staat ingeschreven in Nederland, noch in Suriname. De raad overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder klager heeft meegedeeld dat mr. B advocaat is. Wel heeft klager gesteld, en is door verweerder erkend, dat op de website van verweerder stond vermeld dat er kantoor werd gehouden in Nederland en in Suriname. Gelet op de inhoud van de website acht de raad het niet onbegrijpelijk dat klager heeft aangenomen dat mr. B advocaat is. Naar het oordeel van de raad had het onder die omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om klager er uitdrukkelijk op te wijzen dat mr. B naar wie hij verwees geen advocaat is. 

5.13    Verweerder heeft aangevoerd dat klager had kunnen weten dat mr. B geen advocaat is, onder andere doordat bij andere personen, waaronder verweerder zelf, bijvoorbeeld op de website expliciet werd aangeduid dat zij advocaat zijn, terwijl dat bij mr. B nu juist niet het geval was. De raad volgt verweerder hierin niet. Hoewel een secuur lezer uit de aanduidingen op de website wellicht had kunnen begrijpen dat mr. B geen advocaat is, ligt dat voor de gemiddelde (niet juridisch onderlegde) lezer minder voor de hand. Het is verweerders verantwoordelijkheid om over de status van mr. B geen misverstand te laten bestaan. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook in zoverre gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 6

5.14    Klager verwijt verweerder dat hij de behandeling van klagers zaak is aangegaan in samenwerking met mr. B en dat hij nu probeert alle verantwoordelijkheid af te schuiven naar mr. B.

5.15    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel betrekt de raad de volgende omstandigheden:

-    De inhoud van de toenmalige website van het kantoor van verweerder, waarop stond vermeld dat zowel in Nederland als in Suriname kantoor werd gehouden.

-    De omstandigheid dat de stukken die betrekking hadden op klagers zaak zijn doorgenomen tijdens een gezamenlijke bespreking op 5 januari 2018 bij klagers zus thuis, waarbij zowel verweerder als mr. B aanwezig waren.

-    De machtiging van 14 juni 2017 die klager – kennelijk op voorspraak van verweerder – in de fase van de intake heeft ondertekend. In deze machtiging is vermeld dat klager zowel verweerder als mr. B machtigt om namens hem, ter afwikkeling van de nalatenschap, in een gerechtelijke procedure bij het kantongerecht te Paramaribo

o    Verzoekschriften, verweerschriften, conclusies van antwoord, conclusies van dupliek, akten van bijzondere producties en / of stukken te ondertekenen en in te dienen

o    Pleidooien te voeren en desgevraagd op de zittingen zo nodig toelichting te geven op de ingediende stukken

o    Conclusies/akten/producties en andere voor de voormelde procedure relevante stukken en documenten van de tegenpartij te ontvangen;

o    Voor het opvragen van documenten bij overheidsinstanties die betrekking hebben op de afwikkeling van voormeld nalatenschap

In de machtiging is voorts opgenomen dat klager mede woonplaats kiest op zowel het kantoor van verweerder als het kantoor van mr. B. Ook is opgenomen dat de gemachtigde hem bij regelmaat zal informeren over de voortgang van de gerechtelijke procedure en hem zowel als mogelijk een kopie van stukken en van ontvangen documenten ter beschikking zal stellen. De machtiging vermeldt voorts de paspoortnummers van verweerder en mr. B.

-    De opdrachtbevestiging van 12 januari 2018. Deze heeft de vorm van een brief met daarin een opsomming van de feiten, een beschrijving van de werkzaamheden en de financiële afspraken. De brief is door klager ondertekend voor akkoord. In het briefhoofd op de eerste pagina en onderaan de brief staat de naam van mr. B. In de brief zelf is niet expliciet opgenomen dat de overeenkomst van opdracht wordt aangegaan met (uitsluitend) mr. B; mr. B of diens kantoor wordt niet genoemd en ook wordt niet verwezen naar algemene voorwaarden waarin de opdrachtnemer expliciet benoemd wordt. Wel is in de alinea over de financiën opgenomen dat het voorschot betaald moet worden op “het in hoofde genoemde kantoor”. In de opdrachtbevestiging wordt consequent gesproken over ‘wij’.

5.16    De raad is van oordeel dat de overeenkomst van opdracht van 12 januari 2018 slechts is aangegaan met mr. B. De opdrachtbevestiging bevat slechts zijn naam en niet die van verweerder of verweerders kantoor. Alleen mr. B is daarom verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht, de kwaliteit van dienstverlening die daarbij hoort en de in rekening gebrachte bedragen.

5.17    Dat betekent echter niet dat verweerder geen verantwoordelijkheid draagt voor de indruk die is gewekt over de betrokkenheid van hemzelf of zijn kantoor bij de zaak. Gedragsregel 33 (oud), zoals deze gold tot februari 2018, bepaalt dat een advocaat ervoor moet zorgen dat de organisatie en inrichting van zijn kantoor in overeenstemming zijn met de eisen van een goede praktijkuitoefening. Art. 7.4 van de Verordening op de Advocatuur (Voda),  bepaalt dat een advocaat vermijdt dat in zijn optreden naar buiten een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken wordt gegeven omtrent de wijze van praktijkuitoefening en omtrent enige vorm van samenwerking.

5.18    De raad constateert dat de toenmalige website van het kantoor van verweerder in strijd was met art. 7.4 Voda, omdat op de website de indruk werd gewekt dat zowel in Nederland als in Suriname kantoor werd gehouden, terwijl verweerder – zo heeft hij erkend – geen kantoor houdt in Suriname. De raad acht het begrijpelijk dat klager – na het bekijken van de website waarop stond vermeld dat kantoor werd gehouden in Nederland en Suriname – in de veronderstelling verkeerde dat het (advocaten)kantoor van verweerder klager ook kon bijstaan bij de behandeling van klagers zaak voor zover deze in Suriname diende plaats te vinden. Ook verweerder heeft erkend dat de tekst op de website tot verwarring leidde, wat reden was voor aanpassing van de website.

5.19    Klager is in juni 2017 gevraagd een machtiging te tekenen waarin hij zowel verweerder als mr. B machtigde om voor hem op te treden en waarin hij zowel woonplaats koos op het kantoor van verweerder in Zoetermeer, als op het kantoor van mr. B in Suriname. Vervolgens heeft er op 5 januari 2018 een bespreking plaatsgevonden waarbij zowel verweerder als mr. B aanwezig waren en waarbij het dossier besproken is.

5.20    De raad overweegt dat verweerder heeft aangegeven dat, indien verweerder zelf de zaak zou aannemen – werkzaamheden in Suriname door tussenkomst van mr. B kunnen worden uitgevoerd. Dit suggereert naar het oordeel van de raad een vorm van samenwerking tussen verweerder en mr. B. De raad acht het aannemelijk – ook in het licht van de inhoud van de website en de gezamenlijke bespreking – dat ook in de contacten met klager de indruk van een dergelijke samenwerking is gewekt en dat niet expliciet door verweerder is benoemd dat klagers zaak vanaf januari 2018 werd behandeld aan mr. B en niet door verweerder.

5.21    Gelet op dit alles had het om de weg van verweerder gelegen om, toen hij tot de conclusie kwam dat klagers zaak zich niet leende voor behandeling in Nederland maar voor behandeling in Suriname, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aan klager te laten weten 1) dat hij klager adviseerde om de zaak te laten behandelen door een rechtsbijstandsverlener in Suriname, 2) dat hij klager hiervoor verwees naar mr. B, 3) dat mr. B geen advocaat is en 4) dat noch verweerder noch zijn advocatenkantoor betrokken zou zijn bij de (verdere) behandeling van klagers zaak. Verweerder heeft nagelaten klager er uitdrukkelijk op te wijzen dat mr. B geen advocaat is en dat verweerder en zijn kantoor niet langer betrokken zouden zijn bij de behandeling van de zaak. Door de hiervoor genoemde punten niet uitdrukkelijk te benoemen, heeft verweerder gehandeld in strijd met art. 7.4 Voda en daarmee tevens in strijd met de toen geldende gedragsregel 33 (oud).

5.22    De raad zal dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft nagelaten klager te wijzen op het feit dat mr. B, naar wie verweerder klager doorverwees, geen advocaat is. Ook heeft verweerder nagelaten uitdrukkelijk aan klager te melden dat verweerder niet langer bij de zaak betrokken was. Het was verweerders verantwoordelijkheid om over deze zaken geen onduidelijkheid te laten bestaan.

6.2    Gelet op ernst van de gedragingen acht de raad de maatregel van berisping passend en nodig.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 niet-ontvankelijk;

- verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 5 niet-ontvankelijk voor zover deze zien op mr. B;

- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 5 voor het overige gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 6 gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.