Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:23
Zaaknummer
20-822/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, vanwege een gebrek aan onderbouwing.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 januari 2021 in de zaak 20-822/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 13 oktober 2020 met kenmerk R 2020/63 edg/gh, door de raad ontvangen op 14 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn gescheiden en zijn vervolgens verwikkeld geraakt in een geschil over de invulling van het co-ouderschap en de verdeling van de kosten van de minderjarige kinderen. De ex-partner werd in dit geschil bijgestaan door verweerster.
1.2 Op 29 mei 2017 heeft de ex-partner van klager de rechtbank verzocht om de zorg- en opvoedingstaken aan de ouders toe te delen overeenkomstig de inhoud van het bijgevoegde (en door de ex-partner opgestelde) ouderschapsplan.
1.3 Op 25 januari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de ex-partner aangehouden in afwachting van het mediationtraject van klager en zijn ex-partner. Het mediationtraject is niet geslaagd.
1.4 De rechtbank Rotterdam heeft beslist bij beschikking van 25 juni 2018.
1.5 Het gerechtshof heeft in hoger beroep beslist bij beschikking van 5 juni 2019.
1.6 Op 28 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
1) Verweerster is een alimentatierechtszaak gestart zonder noodzaak.
2) Verweerster heeft klager er tijdens een viergesprek op gewezen dat zijn inkomen niet mocht dalen tijdens het co-ouderschap, terwijl verweerster wist van klagers eerdere aortadissectie. Verweerster ging daarom bij haar alimentatieberekeningen uit van klagers fulltime inkomen, zodat hij gedwongen was fulltime te blijven werken, hetgeen leidde tot zijn tweede aortadissectie.
3) Verweerster heeft ook na klagers tweede aortadissectie bij de rechtbank Rotterdam nog betoogd dat klager 36 uur per week moest werken, terwijl zij wist van klagers ernstige gezondheidsklachten en het door specialisten aan klager gegeven advies om maximaal 32 uur per week te werken.
4) Verweerster heeft actief klagers juridische positie verzwakt en/of zijn kinderen gedupeerd.
2.2 Klager stelt dat verweerster niet heeft gehandeld volgens de gedragsregels voor advocaten en daardoor buitenproportioneel veel schade heeft toegebracht. Klager stelt dat verweerster het belang van klager en de kinderen volledig uit het oog is verloren en volledig voorbij is gegaan aan zijn gezondheid.
2.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft klager erop gewezen dat zijn ex-partner een hoger netto inkomen ontving dan klager, omdat zij toeslagen ontving en voor haarzelf hield. Ook heeft klager gewezen op het feit dat zijn ex-partner met de kinderen wenste te verhuizen naar Zwolle en daarom niet wilde dat het co-ouderschap zou slagen.
2.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d heeft klager heeft klager aangevoerd dat verweerster onvoldoende aan waarheidsvinding deed. Klager heeft er daarbij op gewezen dat verweerster haar cliënte zelf grote stukken liet schrijven doorspekt met ‘subjectiviteiten’ en onwaarheden. Ook heeft verweerster 10 dagen voor de zitting een nieuw betoog met aangepaste eisen ingediend en tijdens de zitting in hoger beroep kwam zij ook met een pleitnota van vele pagina’s. Verweerster heeft bovendien aan klager voorgesteld afstand te doen van de helft van zijn kinderbijslag en heeft haar cliënte onvoldoende geïnformeerd over haar plichten en er onvoldoende voor gezorgd dat zij deze naleefde.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdelen 1 t/m 4
4.2 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager onder meer dient aan te tonen dat verweerster een alimentatierechtszaak is gestart zonder noodzaak en dat zij actief klagers juridische positie heeft verzwakt. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klager op zichzelf niet voldoende. Het is aan klager om de juistheid van zijn stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen. Het is ook aan klager om te stellen en bewijzen welke gedragsregels verweerster precies heeft geschonden.
4.3 Op grond van de overgelegde stukken en het hiervoor genoemde beperkte toetsingskader is de voorzitter van oordeel dat niet gebleken is dat klagers belangen door verweerster nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klager verwijt verweerster onder meer dat zij geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met klagers gezondheid, terwijl het – nog los van het feit dat dit door klager niet met stukken is onderbouwd – aan klagers eigen advocaat was om tijdens een viergesprek en/of tijdens een procedure te wijzen op klagers medische problematiek waardoor hij niet meer in staat was om fulltime te werken. Ook met betrekking tot klagers overige klachten is de voorzitter van oordeel dat het aan klager of aan zijn advocaat was om daarop in te gaan tijdens de bemiddeling en/of tijdens de procedure bij de rechtbank.
4.4 De voorzitter merkt nog op dat het lijkt alsof klager bij zijn klachten uitgegaan is van een verkeerde veronderstelling van de rol van de advocaat van de wederpartij. Klager lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor de wederpartij van klager en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Daarbij is het de voorzitter niet gebleken dat verweerster geen oog zou hebben gehad voor het welzijn van de kinderen.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.