Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:29

Zaaknummer

20-899/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over uitstel(verzoek) zitting kennelijk ongegrond. Klager heeft geen feiten om omstandigheden gesteld die reden geven om te twijfelen aan de mededeling van verweerder.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 januari 2021 in de zaak 20-899/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 november 2020 met kenmerk K170 2020 ar/ak, door de raad ontvangen op 10 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een klachtzaak tegen mr. T. De mondelinge behandeling van het hoger beroep in deze klachtzaak (met zaaknummer 200022) stond gepland voor 8 juni 2020.

1.2    Op 4 juni 2020 heeft mr. T per e-mail aan de griffie van het Hof van Discipline onder meer het volgende geschreven:

“Nu ik onlangs bericht kreeg (woensdag 3 juni) dat [klager] vertegenwoordigd wordt door een advocaat, vind ik het des te belangrijker dat mijn collega advocaat bij de zitting aanwezig is. Helaas vernam ik vandaag dat hij wegens verkoudheidsklachten en koorts niet kan komen, althans dat is niet verstanding.”

1.3    Op 5 juni 2020 heeft een griffiemedewerker van het Hof van Discipline in een e-mail aan de advocaat van klager het volgende geschreven:

“Namens de voorzitter bericht ik u dat naar aanleiding van onderstaand e-mailbericht van [mr. T] d.d. 4 juni 2020, besloten is de zitting aan te houden. De zitting op 8 juni aanstaande zal dan ook geen doorgang vinden.”

1.4    Klagers advocaat heeft diezelfde dag per e-mail verzocht om heroverweging van het besluit tot aanhouding.

1.5    Een griffiemedewerker van het Hof van Discipline heeft diezelfde dag per e-mail aan klagers advocaat onder meer het volgende geschreven:

“de door u gevraagde heroverweging niet heeft geleid tot herroeping van de aanhouding en het alsnog behandelen van het hoger beroep komende maandag.

Terecht merkt u op dat [verweerder] zich tot op heden nog niet heeft gesteld als gemachtigde. Echter, uit de omstandigheid dat [verweerder] gezondheidsklachten heeft (die naar moet worden aangenomen hem ervan heeft weerhouden zich tot op heden als zodanig te melden) (….) valt af te leiden dat het in de bedoeling ligt om [verweerder] als gemachtigde te laten optreden in de procedure bij het hof van discipline. De mail van [mr. T] (…) kan als zodanig worden gelezen. (…)

De voorzitter heeft voorts meegewogen (…) het gegeven dat in artikel 4.3 van het procesreglement (4.3 Partijen kunnen zich bij de mondelinge behandeling laten bijstaan door een gemachtigde. De naam van de gemachtigde moet vóór de zitting worden doorgegeven aan de griffie) geen termijn is gesteld.”

1.6    Op 23 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft ‘de boel flink belazerd’ aangezien hij deed alsof hij gezondheidsklachten zou hebben om na het weekend niet te verschijnen op een ruim vooraf geplande zitting bij het Hof van Discipline. Verweerder was niet ziek en heeft ten onrechte de zitting laten uitstellen. Verweerder heeft nagelaten zijn zogenaamde gezondheidsklachten schriftelijk vast te leggen. Het uitstelverzoek was onvoldoende en met zwakke argumenten onderbouwd en niet door verweerder zelf ingediend. Verweerder heeft nagelaten per e-mail contact op te nemen met het Hof van Discipline.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klagers verwijt komt er in de kern op neer dat verweerder niet ziek was en dat hij de zitting bij het Hof van Discipline daarom ten onrechte heeft laten uitstellen.

4.2    De voorzitter overweegt allereerst dat het er de schijn van heeft dat klager via de onderhavige klacht (tevens) verkapt hoger beroep instelt tegen de beslissing van het Hof van Discipline om geen uitstel van de zitting aldaar te verlenen. Dat is naar het oordeel van de voorzitter oneigenlijk gebruik maken van het klachtrecht. 

4.3    Inhoudelijk ingaand op de klacht, merkt de voorzitter op dat klager geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die reden geven om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat hij op het moment van het uitstelverzoek gezondheidsklachten had. Verweerder kon dan ook niet anders dan (laten) verzoeken om uitstel bij het Hof van Discipline, gelet op de door het Hof gevolgde richtlijnen van het RIVM. Het is vervolgens aan het Hof om het uitstelverzoek te beoordelen. Het Hof heeft echter geen reden gezien tot afwijzing dan wel herroeping van de aanhouding. De beslissing van het Hof is niet aan verweerder te verwijten.

4.4    Dat verweerder niet zelf bij het Hof heeft gemeld dat hij gezondheidsklachten had, acht de voorzitter niet klachtwaardig, nu het Hof er op dat moment nog niet mee bekend was dat verweerder als gemachtigde van mr. T zou optreden. Ook het feit dat verweerder heeft nagelaten zijn gezondheidsklachten schriftelijk vast te leggen, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.

4.5    Klager verwijt verweerder daarnaast dat hij zich niet zelf als gemachtigde bij het Hof heeft gemeld, maar dat mr. T dit (pas) heeft gedaan in het verzoek tot uitstel.

4.6    Zoals door het Hof vermeld in de e-mail van 5 juni 2020 dient een partij de naam van de gemachtigde voor de zitting door te geven aan de griffie, conform artikel 4.3 van het Procesreglement. De voorzitter overweegt dat er geen termijn is gekoppeld aan het doorgeven van de naam van de gemachtigde, zodat dit zelfs nog op de dag van de zitting doorgegeven kan worden. Gelet hierop acht de voorzitter het niet klachtwaardig dat de naam van verweerder op 5 juni 2020 aan het Hof is gemeld. Dat verweerder zich niet zelf als gemachtigde heeft gemeld, is evenmin klachtwaardig, nu het Procesreglement niet vereist dat een gemachtigde zich zelf bij het Hof moet melden.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021.