Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:27

Zaaknummer

20-542/DB /LI

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft, hoewel hij wist, althans behoorde te weten, dat de werkgever van klager had aangekondigd een ontbindingsprocedure te starten, geen actie ondernomen, als gevolg waarvan klager een rechtsgang heeft gemist. Advocaat wist dat klager was verhuisd en heeft hem, met het oog op de door de werkgever  aangekondigde ontbindingsprocedure, niet op de risico’s daarvan gewezen. Toen de advocaat kennis nam van de beschikking, waarbij de arbeidsovereenkomst van klager was ontbonden, heeft hij niets ondernomen om de belangen van klager veilig te stellen danwel de gevolgen van zijn nalatig handelen te beperken. De advocaat heeft klager na zijn negatief advies t.a.v. een eventueel hoger beroep evenmin begeleid bij de overname van de zaak door een andere advocaat.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, berisping, kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 1 februari 2021

in de zaak 20-542/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 30 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-023 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is met gebruikmaking van Microsoft Teams behandeld op de zitting van de raad van 30 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

2    FEITEN

2.1    Klager heeft zich op 24 december 2018 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil met zijn werkgever. Klager was sinds 1 februari 1999 aangesteld bij W. Klager was als gevolg van een arbeidsconflict meer dan twee jaar ziek.

2.2    Verweerder heeft op 10 januari 2019 een opdrachtbevestiging aan klager toegezonden. De opdracht is als volgt omschreven : “Ik zal u de nodige rechtsbijstand verlenen in uw arbeidsconflict”. De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 16 januari 2019 de toevoegingsaanvraag afgewezen. Verweerder heeft op 23 januari 2019 aan klager verzocht het peiljaarverleggingsfomulier in te vullen. Klager heeft op 1 februari 2019 het formulier peiljaarverlegging aan verweerder toegezonden. Op 7 februari 2019 is alsnog gefinancierde rechtsbijstand aan klager toegekend, met een eigen bijdrage van € 835,00. Verweerder heeft op 15 februari 2019 een factuur voor de eigen bijdrage aan klager toegezonden.

2.3    Klager verzocht verweerder op 22 februari 2019 om een procedure tegen W te starten en de eigen bijdrage met het van W te ontvangen bedrag te verrekenen. Verweerder heeft op 25 februari 2019 aan klager bericht dat de eigen bijdrage vooraf (eventueel in termijnen)  betaald moest worden. Verweerder heeft op verzoek van klager een betalingsregeling aangeboden.

2.4    Verweerder heeft op 11 april 2019 aan klager bericht dat hij een aanvang zou maken met het dossier indien klager zou overgaan tot betaling van de eigen bijdrage.

2.5    Op 26 april 2019 is verzocht om herziening van de toevoeging. Op 1 mei 2019 is de eigen bijdrage gewijzigd in een bedrag van € 522,-.

2.6    Klager schreef per email van 8 mei 2019 het volgende : “Vandaag ontving ik van (…..) bericht dat die naar de kantonrechter gaat om mijn dienstverband te beëindigen vanwege verwijtbaar handelen. Volgens (…..) ben ik daarvoor verwijtbaar. Zie bijlage. Naar mijn weten is (…..) en ook overheid volledig verwijtbaar voor heel die situatie en niet ik. (……..) Het wordt tijd dat een rechter daar goed van overtuigd wordt en dat heel die zaak dan helemaal in mijn voordeel wordt opgelost. Wat heeft u allemaal daarvoor nodig? Heeft u nog vragen voor mij dan ontvang ik die graag van u. Ik wil dat eindelijk eens heel dat conflict wordt opgelost. En wel op een juiste sociale rechtvaardige en waardige manier. (……..).” Klager heeft bij zijn email van 8 mei 2019 aan verweerder de e-mails van zijn werkgever van 11 april 2019 en 8 mei 2019 als bijlage gevoegd. De werkgever heeft in haar email van 11 april 2019 het volgende aan klager bericht: “Bijgaand tref je een uitnodiging van de bedrijfsarts aan. Dit is geen vrijblijvende oproep. Je bent verplicht hieraan gevolg te geven. Uw reiskosten zullen worden vergoed. Indien u wederom niet bij de bedrijfsarts verschijnt, zullen wij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst vragen bij de kantonrechter op grond van verwijtbaar handelen uwerzijds. U bent namelijk verplicht om mee te werken aan uw re-integratie op basis van uw arbeidsovereenkomst” en per email van 8 mei 2019 het volgende: “Aangezien u niet aan de oproep om bij de bedrijfsarts op het spreekuur te verschijnen gehoor hebt gegeven, dienen wij, zoals aangekondigd, een verzoekschrift in bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met u te ontbinden. Het verzoekschrift wordt op voorhand aan u toegezonden. Ik verzoek u mij uw verhinderdata voor de komende drie maanden door te geven zodat ik deze kan aanleveren bij de kantonrechter”. Verweerder heeft op 13 mei 2019 op het emailbericht van klager gereageerd en hem verzocht het nog openstaande deel van de eigen bijdrage te voldoen en aangegeven dat hij zijn werkzaamheden na voldoening van het bedrag zou aanvangen. Klager heeft op 14 mei 2019 het nog openstaande deel van de eigen bijdrage voldaan.

2.7    Klager heeft op 17 en 22 mei 2019 telefonisch geïnformeerd naar de stand van zaken en per email van 22 mei 2019 bericht dat een fors loonbeslag zou worden gelegd. Verweerder heeft op 23 mei 2019 aan klager verzocht een afspraak op zijn kantoor te maken. Klager heeft hierop geantwoord niet in staat te zijn om naar kantoor van verweerder te komen. Klager heeft vervolgens in meerdere mails het conflict met zijn werkgever en zijn persoonlijke situatie nader toegelicht. Verweerder heeft per email van 3 juni 2019 aan klager bericht dat de kwestie van het loonbeslag op dat moment prioriteit had, omdat klager door het loonbeslag niet over zijn inkomsten kon beschikken. Verweerder verzocht klager nogmaals om een afspraak voor een persoonlijk gesprek te maken. Klager heeft per email van 3 juni 2019 gereageerd. Hij gaf aan dat hij via email dan wel telefonisch wenste te communiceren. Hij gaf aan dat zijn werkgever naar de kantonrechter wilde om van hem af te komen. Verweerder verzocht klager per email van 19 juni 2019 om te reageren op het loonbeslag. Klager antwoordde dat hij geen middelen had om een procedure tegen het loonbeslag te voeren. Vervolgens heeft een emailwisseling tussen klager en verweerder plaatsgevonden over de zaak tegen de werkgever en op 17 juli 2019 een telefonisch overleg. Verweerder heeft klager bericht onvoldoende aanknopingspunten te zien om zijn werkgever in rechte te betrekken. Klager heeft hierna meerdere mails met een toelichting op zijn standpunt aan verweerder toegezonden.

2.8    Verweerder heeft op 5 augustus 2019 een conceptbrief aan de werkgever van klager toegezonden. Op 9 augustus 2019 is de brief naar de werkgever van klager verzonden. De advocaat van de werkgever heeft verweerder per email van 29 augustus 2019 een afschrift van de beschikking, waarbij de arbeidsovereenkomst met klager op 24 juli 2019 door de kantonrechter is ontbonden, toegezonden.

2.9    Verweerder heeft klager per email van  9 september 2019 gewezen op de termijn waarbinnen hoger beroep tegen de beschikking van 24 juli 2019 kon worden ingesteld. Verweerder heeft per email van 17 september 2019 aan klager bericht dat hij na bestudering van de van de advocaat van de werkgever ontvangen stukken tot de conclusie was gekomen dat de arbeidsovereenkomst op juiste gronden was ontbonden en dat hij geen mogelijkheden zag om met succes hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in te stellen. Klager heeft hierop geantwoord dat hij op 8 mei 2019 al te kennen had gegeven dat zijn werkgever naar de kantonrechter zou gaan. Klager was van mening dat de beschikking van 24 juli 2019 nietig was en verzocht verweerder namens hem hoger beroep in te stellen. Klager en verweerder hebben vervolgens over en weer in meerdere mails hun standpunten nader toegelicht. Verweerder heeft klager bericht dat hij geen goede gronden zag om met succes een procedure in hoger beroep te voeren en dat zich daarom voor het instellen van hoger beroep tot een andere advocaat diende te wenden. Verweerder heeft klager erop gewezen dat tot uiterlijk 24 oktober 2019 hoger beroep kon worden ingesteld.

2.10    Klager heeft op 7 oktober 2019 aan verweerder geschreven dat hij niet aan zijn opdracht had voldaan en verzocht om terugbetaling van de door hem betaalde eigen bijdrage. Op 25 oktober 2019 is aan klager bericht dat het kantoor van verweerder bereid was tot terugbetaling van de eigen bijdrage indien klager zou bevestigen dat de zaak daarmee was afgedaan in die zijn dat geen werkzaamheden meer voor klager zouden worden verricht en dat klager zijn klacht tegen verweerder zou intrekken en in de toekomst geen nieuwe of nadere klachten tegen verweerder zou indienen. Klager heeft op 28 oktober 2019 bericht enkel met de door verweerder gestelde voorwaarden te kunnen instemmen, indien zou blijken dat verweerder gelijk had over de uitspraak van de kantonrechter. Klager heeft op 30 oktober 2019 een klacht over verweerder bij de deken ingediend.

2.11    De beroepstermijn is ongebruikt verstreken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a.    Verweerder heeft de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd;

b.    Verweerder heeft de zaak van klager niet voortvarend heeft opgepakt.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professioneel belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. (vgl. Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80). De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

5.2    De raad zal beide klachtonderdelen, gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk beoordelen. Klager verwijt verweerder dat hij zich pas in augustus 2019 tot de werkgever van klager heeft gewend, terwijl klager zich reeds in december 2018 tot verweerder heeft gewend en hij per email van 8 mei 2019 aan verweerder heeft aangegeven dat zijn werkgever zich met een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot de kantonrechter zou wenden. Verweerder erkent de email van klager van 8 mei 2019 te hebben ontvangen, maar dat deze email door interne organisatorische omstandigheden binnen zijn kantoor  aan zijn aandacht is ontsnapt. Wat hiervan ook moge zijn, verweerder is (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk voor een zorgvuldige afhandeling van de aan hem gerichte e-mails. Daarnaast volgt uit de reactie van de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder op de klacht van klager van 29 januari 2020 dat, anders dan verweerder ter zitting heeft verklaard, verweerder per email van 13 mei 2019 heeft gereageerd op de mail van klager van 8 mei 2019. Bovendien volgt uit voormelde brief van de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder (pagina 6) dat klager op 3 juni 2019 nogmaals te kennen heeft gegeven dat zijn werkgever naar de kantonrechter wilde om van hem af te komen

5.3    Verweerder heeft in reactie op de e-mail van 8 mei 2019 enkel verzocht om betaling van het openstaande deel van de eigen bijdrage, zonder klager te wijzen op de gevolgen van een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Ook nadat klager de eigen bijdrage op 14 mei 2019 had voldaan, is verweerder nalatig gebleven om inhoudelijk te reageren op de email van 8 mei 2019. Het had -in ieder geval op of kort na 14 mei 2019- op de weg van verweerder gelegen om klager te adviseren en een plan van aanpak te bespreken naar aanleiding van het door de werkgever aangekondigde voornemen om een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij kantrechter in te dienen. Door in het geheel niet te reageren, ook niet toen klager op 3 juni 2019 nogmaals te kennen gaf dat zijn werkgever naar de kantonrechter wilde om van hem af te komen, en zich ook niet als advocaat van klager bij de werkgever bekend te maken, heeft verweerder het risico in het leven geroepen dat de ontbindingsprocedure door klager werd gemist. Dit geldt te meer nu klager aan verweerder te kennen had gegeven in Spanje te verblijven, waardoor klager het risico liep geen kennis te nemen van een op zijn oude woonadres betekend verzoekschrift. Voor zover klager, zoals verweerder stelt, te kennen heeft gegeven dat zijn nieuwe adres niet aan zijn werkgever bekend mocht worden gemaakt,  had het op de weg van verweerder gelegen klager te wijzen op het risico van die verhuizing voor de door de werkgever van klager aangekondigde procedure. 

5.4    Uit de opdrachtbevestiging van 10 januari 2019 volgt dat verweerder de opdracht heeft aangenomen om klager de nodige rechtsbijstand te verlenen in zijn arbeidsconflict. Door in het geheel niet te reageren op de mail van klager van 8 mei 2019, zich bij de werkgever niet als advocaat van klager bekend te maken en klager, met het oog op de door de werkgever aangekondigde ontbindingsprocedure, niet te wijzen op de risico’s van zijn verhuizing naar Spanje, heeft verweerder de belangen van klager niet behartigd op een wijze die van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht.

5.5    Voor zover, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, het geschil van klager met zijn werkgever, voor verweerder onvoldoende duidelijk was, liet de email van de werkgever van 8 mei 2019 aan klager hierover geen enkele onduidelijkheid bestaan. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij hierop, in ieder geval na de betaling van de eigen bijdrage op 14 mei 2019, gelet op de aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor klager verbonden gevolgen, direct actie ondernam. Doordat verweerder tot augustus 2019 heeft gewacht, alvorens zich tot de werkgever van klager te richten, is klager de mogelijkheid ontnomen zijn standpunt tijdens de procedure in eerste aanleg kenbaar te maken, dan wel de mogelijkheid om te betrachten in onderling overleg met de werkgever tot een regeling te komen.

5.6    De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het nalatig handelen van verweerder hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.  Beide onderdelen van de klacht zijn gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat verweerder de zaak van klager gedurende een langere tijd op zijn beloop heeft gelaten, als gevolg waarvan klager een rechtsgang is ontnomen. Verweerder was ervan op de hoogte dat klager in Spanje verbleef en wist, althans had moeten weten, dat de werkgever van klager voornemens was om een verzoek tot ontbinding bij de kantonrechter in te dienen. Het valt verweerder tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen dat hij na ontvangst van de e-mail van 8 mei 2019 geen enkele actie heeft ondernomen, zich niet als advocaat bij de werkgever van klager heeft gemeld en klager niet heeft gewezen op de risico’s die hij liep door zijn adres in Spanje niet aan zijn werkgever bekend te maken.

6.2    Ook toen verweerder in september 2019 kennis nam van de beschikking van de kantonrechter van 24 juli 2019 heeft verweerder niets in het werk gesteld om de belangen van klager veilig te stellen en de nadelige gevolgen van zijn eigen nalatig handelen voor klager te beperken. Gelet daarop had van verweerder mogen worden verwacht dat hij zich had ingespannen om, voor zover mogelijk, de rechten van klager veilig te stellen. Voor zover verweerder al goede gronden had om klager niet in hoger beroep bij te staan, had het op zijn weg gelegen om klager te begeleiden bij de overname van zijn zaak door een andere advocaat. De raad rekent het verweerder, gelet op zijn eigen nalatig handelen, aan dat hij klager na de ontvangst van de beschikking zonder enige begeleiding en inspanning aan zijn lot heeft overgelaten. De raad is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een berisping.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op  1 februari 2021.      

 

Griffier    Voorzitter