Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:30

Zaaknummer

20-622/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klager verzoekt een herbeoordeling van een tweetal onderdelen van de door hem in 2015 tegen verweerder ingediende klacht, waarop de tuchtrechter reeds onherroepelijk heeft beslist. Klager dient op grond van het in artikel 47b Advocatenwet vastgelegde ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van zijn klacht. Klacht verder deels niet-ontvankelijk ex art. 46g Advocatenwet en deels ongegrond omdat niet is gebleken dat verweerder onwaarheden heeft verkondigd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 januari 2021

in de zaak 20-622/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Discipline van 15 december 2020, strekkende tot verwijzing van de klachtzaak van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch en het daarbij gevoegde klachtdossier.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder was werkzaam bij H Advocaten. Verweerders voormalig kantoorgenoot mr. V en vervolgens verweerder hebben klager bijgestaan in een schadestaatprocedure tegen A B.V. in de periode van december 2003 tot medio maart 2011 respectievelijk medio maart 2011 tot maart/april 2015.

1.2    Daarna heeft klager zich tot een andere advocaat gewend, mr. B, die H Advocaten aansprakelijk heeft gesteld wegens gemaakte beroepsfouten.

1.3    Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De raad heeft de klacht bij beslissing van 3 april 2017 (kenmerk 16-723/DB/OB) deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad bij beslissing van 24 november 2017 vernietigd en alle klachten ongegrond verklaard.

1.4    Klager, bijgestaan door mr. B, heeft een gerechtelijke procedure tegen H Advocaten aanhangig gemaakt. In eerste instantie werd H Advocaten bijgestaan door mr. K. advocaat te Arnhem. H Advocaten heeft in reconventie betaling gevorderd van de niet-betaalde declaraties. Bij vonnis d.d. 27 september 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant alle vorderingen van klager afgewezen en de reconventionele vordering van H Advocaten toegewezen.

1.5    Klager heeft zich gewend tot een andere advocaat, mr. A, die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep werd H Advocaten bijgestaan door mr. D, advocaat te Arnhem. Bij arrest d.d. 5 februari 2019 heeft het gerechtshof  ’s-Hertogenbosch klagers vorderingen alsnog gedeeltelijk toegewezen.

1.6    Klager heeft bij brief van 7 mei 2019 een herzieningsverzoek en nieuwe klachten ingediend bij het Hof van Discipline. Bij brief van 8 mei 2019 heeft de griffier van het Hof klager bericht dat het verzoek tot herziening niet in behandeling werd genomen en dat het niet mogelijk was om rechtstreeks bij het Hof nieuwe klachten in te dienen.

1.7    Klager heeft bij brief d.d. 30 mei 2019 bij de deken opnieuw geklaagd over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. Het tussen klager en H Advocaten gewezen arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 15 februari 2019 noopt tot herbeoordeling van acht onderdelen van de in 2015 door klager tegen verweerder ingediende klacht, te weten de onderdelen:

“Verweerder heeft ten onrechte en buitensporig gedeclareerd”  

“Verweerder heeft zinloze proceshandelingen verricht en ondoelmatig gehandeld omdat de hele schadestaatprocedure bij voorbaat kansloos was”

“verweerder heeft klagers vader eisende partij gemaakt waardoor de BTW en de declaraties die op klagers naam stonden niet voor vergoeding in aanmerking kwamen”

“Verweerder heeft de renteberekening van de schadevergoeding op lakse wijze uitgevoerd en heeft de vragen, die klager op 19 februari 2015 heeft gesteld, nooit inhoudelijk beantwoord.”

“Verweerder heeft de schade verrekend in naam van klagers vader met vermeende vorderingen van H Advocaten op klagers naam”

“Verweerder heeft zonder mandaat de schadevergoeding geïncasseerd”

“Verweerder is de afspraak, om de schadevergoeding op de rekening van de notaris te storten, niet nagekomen”

en

“Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld in de procedure tegen A”

2.    Verweerder heeft ten overstaan van zowel de civiele rechter als de tuchtrecht op cruciale punten niet de waarheid verteld.

3. Verweerder heeft in de civiele procedure en in de tuchtzaak geen afstand genomen van de wijze van procederen en dus van de beroepsfout die mr. V heeft begaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klachtonderdeel 1

Klager verzoekt een herbeoordeling van een achttal onderdelen van de door hem in 2015 tegen verweerder ingediende klacht. Vast staat dat de tuchtrechter reeds onherroepelijk over deze klachtonderdelen heeft beslist. De voorzitter zal zich niet nog een keer over deze klachtonderdelen buigen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet voor de tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Klager dient op grond van het in artikel 47b Advocatenwet vastgelegde ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van zijn klacht. De inhoud van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch maakt dit niet anders.

4.2    Klachtonderdelen 2 en 3

De klachtonderdelen 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Voor zover de klachtonderdelen 2 en 3 betrekking hebben op verweerders optreden van voor 30 mei 2016 kan klager ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet in de klachten worden ontvangen.

4.3    Voor zover de klachtonderdelen 2 en 3 betrekking hebben op verweerders optreden van na 30 mei 2016 kan klager wel in de klachten worden ontvangen. De voorzitter oordeelt als volgt.

4.4    Verweerder heeft de klachtonderdelen 2 en 3 gemotiveerd betwist. De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om in het kader van het voeren van verweer tegen een tuchtklacht standpunten in te nemen die afwijken van de standpunten van de klager. Het moge zo zijn dat de door verweerder in de tuchtrechtelijke procedure ingenomen standpunten en geponeerde stellingen klager onwelgevallig waren, maar dat betekent nog niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat verweerder op cruciale punten onwaarheden heeft verkondigd is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken.

4.5    De voorzitter overweegt voorts dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in de gerechtelijke procedures over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de door H Advocaten ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerder, voor zover deze al verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door H Advocaten in de civiele procedure ingenomen standpunten, tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen 2 en 3, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op verweerders optreden van voor 30 mei 2016;

-    de klachtonderdelen 2 en 3, ontvankelijk voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op verweerders optreden van na 30 mei 2016 en, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021.

 

Griffier     Voorzitter