Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:18

Zaaknummer

210033

Inhoudsindicatie

Klacht tegen afwijzende beslissing van de deken om de aanwijzing van een cassatieadvocaat. De deken heeft alles in het werk gesteld wat op deze korte termijn van hem verwacht mocht worden om te laten beoordelen of het cassatieberoep van klager een redelijke kans van slagen had. Binnen de beperkte tijd hebben twee cassatieadvocaten onafhankelijk van elkaar negatief geadviseerd. Daarbij komt dat een cassatieadvocaat niet kan worden verplicht een niet door klager ingesteld cassatiemiddel te ondertekenen (art. 7.6 Voda). Ten slotte heeft de deken nog contact gezocht met de cassatieadvocaat die klager bereid had gevonden hem bij te staan maar door ziekte geveld is, om na te gaan of zij alweer in staat was de zaak op te pakken maar wat niet het geval bleek. Onder deze, vooral door klager veroorzaakte, tijdsdruk heeft de deken op goede gronden kunnen beslissen het aanwijzingsverzoek af te wijzen. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 27 januari 2021

in de zaak 210033

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

mr. A.B. van Rijn

Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

 

1        HET BEKLAG

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 25 januari 2021. Klager heeft een beklag d.d. 25 januari 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beklag is op 25 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        het verweerschrift van de deken d.d. 27 januari 2021;

-        een reactie van klager op het verweerschrift d.d. 27 januari 2021 gericht aan het bureau van de orde Den Haag die door het bureau diezelfde dag is doorgezonden naar het hof.

2.3        Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3        FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1        Klager heeft op 13 januari 2021 via het digitale portaal zelf een cassatierekest bij de Hoge Raad ingediend waarbij hij wil opkomen tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2020. Eerder had klager zelf een cassatieadvocaat,

[naam door klager benaderde cassatieadvocaat] (verder: de door klager benaderde cassatieadvocaat), bereid gevonden om een cassatieadvies uit te brengen. Deze advocaat is geveld door Covid-19 en tot heden fysiek niet in staat de zaak voor hem te behandelen.

3.2        Bij brief van 13 januari 2021 heeft de Hoge Raad klager te kennen gegeven dat zijn verzoek om cassatie niet voldoet aan het gestelde in art. 30c lid 1 Rv en 407 Rv (waaronder de ondertekening van het rekest door een cassatieadvocaat). De Hoge Raad heeft klager in de gelegenheid gesteld om dit gebrek binnen twee weken na indiening van het rekest, uiterlijk 27 januari 2021, te herstellen door dezelfde procesinleiding (het ingediende cassatierekest) door een cassatieadvocaat te laten ondertekenen en in te dienen.

3.3        Vervolgens heeft klager op 20 januari 2021 de deken verzocht een cassatieadvocaat aan te wijzen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de deken contact opgenomen met [naam door de deken benaderde cassatieadvocaat] (verder: de door de deken benaderde cassatieadvocaat) met het verzoek te beoordelen in hoeverre hij mogelijkheden aanwezig acht om met enige kans van succes cassatie in te stellen.

3.4        De door de deken benaderde cassatieadvocaat heeft de deken op 24 januari 2021 laten weten dat noch het cassatieverzoek, noch de in cassatie aan te vechten uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2020 hem op het eerste gezicht aanleiding geven tot het als een noodzaak beschouwen van herstel van het bedoelde verzuim. Daarbij komt dat een inhoudelijke beoordeling van het achterliggende procesdossier op een termijn van – op dat moment nog – drie werkdagen in redelijkheid niet mogelijk is. Het “blind” overnemen van een niet door een cassatieadvocaat geëntameerde cassatieprocedure acht hij in strijd met zijn advocateneed. Overigens zou daarmee ook de filterfunctie van de cassatiebalie miskend worden.

3.5        De deken heeft op 25 januari 2021 klager bericht dat hij niet kan overgaan tot aanwijzing van een cassatieadvocaat. De deken neemt het standpunt van de door de deken benaderde cassatieadvocaat over en voegt daar aan toe dat hij nadien nog een andere cassatieadvocaat heeft benaderd, die tot eenzelfde standpunt kwam. Daarbij overwoog de deken dat hij een advocaat niet kan verplichten om zonder het procesdossier beoordeeld te hebben een niet door hem opgestelde cassatierekest te ondertekenen en in te dienen, in welk verband wordt verwezen naar artikel 7.6 van de Voda.

 

4        BEOORDELING

Gronden van het beklag

4.1        Klager voert in zijn beklag het volgende aan. De deken heeft zijn taak gedelegeerd aan [naam stafjurist], advocaat stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (verder: de stafjurist). Daarbij zijn onvolledige/beperkte stukken toegezonden voor de beoordeling, terwijl overige stukken wel beschikbaar waren. De deken heeft voorts ten onrechte niet over de gestelde bijzonderheden van de kwestie gesproken met de cassatieadvocaten die door de stafjurist zijn benaderd, en evenmin in zijn beslissing. Het bijzondere is dat met de door klager benaderde cassatieadvocaat aantoonbaar is afgesproken dat zij een cassatieadvies zou uitbrengen, en indien positief, ook in cassatie zou gaan. Tevens is aangetoond dat deze cassatieadvocaat door COVID-19 is getroffen en geen vervanger had en heeft waardoor zij deze afspraak niet kon nakomen. Ten onrechte heeft de deken verder niet (zoals aan hem wel is verzocht) de door klager benaderde cassatieadvocaat eerst benaderd en heeft hij haar ook niet als cassatieadvocaat alsnog aangewezen. Dit dient alsnog te gebeuren, waarbij de door klager benaderde cassatieadvocaat de gemaakte afspraak alsnog kan nakomen, zodat de termijn voor herstel van het verzuim in ieder geval niet ongebruikt verstrijkt. Ook de aangevoerde redelijkheid van het verzoek aan de deken is niet aan enige afweging onderworpen. Ten onrechte is namens de deken de door de deken benaderde cassatieadvocaat slechts een vrijblijvend verzoek gedaan, namelijk “of u in de gelegenheid bent tijdig het cassatieadvies over te nemen”. Er is immers geen sprake geweest van een cassatieadvies (wegens ernstige ziekte (COVID-19) van de cassatieadvocaat van klager), zodat een dergelijk advies ook niet voor “overname” beschikbaar is. Voor zover daarbij bedoeld is alsnog cassatieadvies uit te brengen zijn de stukken onvolledig. Voorts is niet voldaan aan het verzoek van de deken d.d. 22 januari 2021 aan de door de deken benaderde cassatieadvocaat om tijdig schriftelijk aan klager te berichten waarom hij niet bereid is het cassatieadvies voor zijn rekening te nemen indien hij meent dat hiervan sprake is. Bovendien is de door de deken benaderde cassatieadvocaat werkzaam voor het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor]. Dit kantoor heeft volgens de zoekmachine Google echter een samenwerkingsverband met de wederpartij van klager in deze cassatiezaak. De door de deken benaderde cassatieadvocaat had om die reden de zaak moeten teruggeven. Verder blijkt uit het verzoek van de stafjurist namens de deken aan de door de deken benaderde cassatieadvocaat d.d. 22 januari 2021, 14:00 uur, dat er pas na een bereidverklaring van de door de deken benaderde cassatieadvocaat om “het cassatieadvies voor zijn rekening te nemen” een schriftelijke bevestiging van een aanwijzing zal volgen. Volgens klager is een aanwijzing van de deken niet afhankelijk van een bereidverklaring van de advocaat. Het gaat hier om het tijdelijk overbruggen van een probleem van een cliënt die volledig afhankelijk is van een cassatieadvocaat die ernstig ziek is geworden en geen vervanger heeft. De door klager benaderde cassatieadvocaat dient volgens klager dan ook in alle redelijkheid zoals verzocht alsnog benaderd en aangewezen te worden door de deken of het hof om de afgesproken taken alsnog te kunnen uitvoeren zonder onevenredige nadelige gevolgen voor de cliënt. De cassatieadvocaat die dit uiteindelijk doet kan zich, na het alsnog geleverde werk door de door klager benaderde cassatieadvocaat, terugtrekken dan wel kan dit werk door de door klager benaderde cassatieadvocaat of door een andere aan te wijzen advocaat eventueel voortgezet worden.

Verweer van de deken

4.2        In zijn verweerschrift laat de deken het volgende weten. De stafjurist heeft op 21 januari 2021 telefonisch contact gehad met de door klager benaderde cassatieadvocaat, die haar heeft meegedeeld dat zij nog niet hersteld was van Covid-19. Op 22 januari 2021 heeft zij de door de deken benaderde advocaat benaderd, die op 24 januari 2021 heeft gereageerd. Op 25 januari 2021 heeft de deken zich gewend tot [naam cassatieadvocaat 3], die op 25 januari 2021 heeft gereageerd. Beide advocaten zijn cassatieadvocaat in de zin van artikel 9j Advocatenwet. Beiden zijn van mening dat zij om de in hun reacties vermelde redenen niet aan het verzoek van klager kunnen voldoen. Nadat de deken had vernomen dat de door klager benaderde cassatieadvocaat nog niet hersteld was van Covid-19, heeft de deken niet overwogen haar aan te wijzen.

Toetsingskader

4.3        Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke gegronde reden is aanwezig indien de door klager gewenste procedure (in dit geval herstel van een gebrek aan een ingediend cassatieverzoek) geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4        Het hof overweegt dat het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter niet absoluut is, maar aan verschillende beperkingen mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen het recht op toegang tot de rechter niet in essentie aantasten, moeten een gerechtvaardigd doel dienen en moeten proportioneel zijn aan dat doel. Het Nederlandse wettelijk systeem dat een rechtzoekende uitsluitend via een gespecialiseerde advocaat, die enige grond ziet om cassatie in te stellen, toegang heeft tot de Hoge Raad, is daarmee niet in strijd (vgl. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1243 en HvD, 20 maart 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:52). Dit systeem levert evenmin schending van enige andere verdragsbepaling op.

4.5        Aanvankelijk had klager de door klager benaderde cassatieadvocaat als cassatieadvocaat. Met haar heeft klager kennelijk de afspraak gemaakt dat zij een cassatieadvies zou uitbrengen, en indien dat advies positief zou zijn, zou zij ook cassatieberoep instellen. Zo ver is het, vanwege haar ziekte, niet gekomen. Vervolgens heeft klager zelf een cassatierekest opgesteld en dit rekest op 13 januari 2021 bij de Hoge Raad ingediend.

4.6        Het verzoek van klager om aanwijzing van een cassatieadvocaat is ingegeven door de situatie dat klager geen advocaat heeft kunnen vinden die bereid was een reeds door klager opgesteld en ingediend verzoekschrift tot het instellen van cassatie te ondertekenen en de verdere cassatieprocedure voor hem te voeren. Dat klager ervoor heeft gekozen zelf cassatie in te stellen en daarbij het risico heeft genomen dat het niet geldig werd ingediend en hij geen cassatieadvocaat bereid zou kunnen vinden om zijn rekest over te nemen, is een klager toe te rekenen omstandigheid. Dit valt hem temeer aan te rekenen nu hij op 15 januari 2021 de door klager benaderde cassatieadvocaat nog heeft bericht: “Omdat ik weet dat je in een zeer laat stadium niet meer met succes aan de deken nog kunt vragen om een cassatieadvocaat aan te wijzen, heb ik zelf een cassatierekest opgesteld en dit met bijlagen op 13 januari 2021 (tijdig en met succes) per telefax (digitaal) bij de griffie van de Hoge Raad ingediend.”.

4.7        Toen klager op 13 januari 2021 een reactie van de Hoge Raad ontving dat het cassatierekest niet in behandeling kon worden genomen omdat het niet is ondertekend door een cassatieadvocaat, heeft klager zich eerst op 20 januari 2021 tot de deken gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Ook dit tijdsverloop is klager toe te rekenen.

4.8        Uit de handelwijze van de deken blijkt naar het oordeel van het hof dat hij alles wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden in het werk heeft gesteld om beoordeeld te krijgen of een cassatieberoep (waarvan de cassatietermijn al verstreken was maar een (beperkte) herstelmogelijkheid is geboden) redelijke kans van slagen heeft. Twee daartoe gekwalificeerde cassatieadvocaten hebben binnen de beperkte tijd die hen was gegeven onafhankelijk van elkaar negatief geadviseerd over het instellen van cassatieberoep. Daarbij geldt, zoals de deken terecht heeft aangevoerd, dat een cassatieadvocaat op grond van artikel 7.6 van de Voda niet kan worden verplicht een handtekening te zetten onder het door klager zelf ingediende rekest. Dat de betreffende cassatieadvocaten mogelijk niet over het volledige dossier hebben kunnen beschikken en een van hen mogelijk werkzaam is op een advocatenkantoor die samenwerkt met de wederpartij van klager (kennelijk doelt klager op [naam rechtsbijstandverzekeraar]) doet daar, voor zover al juist, onder de gegeven omstandigheden onvoldoende aan af. Ook heeft de deken onderzocht of de aanvankelijk door klager aangezochte advocaat in staat was haar rechtsbijstand aan klager te hervatten, wat niet het geval bleek te zijn. Onder deze tijdsdruk, die zoals hiervoor is overwogen, klager voor een belangrijk deel zelf heeft veroorzaakt, heeft de deken op goede gronden kunnen beslissen het aanwijzingsverzoek te weigeren.

Wat klager overigens naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een andere afweging.

4.9        Het beklag tegen de beslissing d.d. 25 januari 2021 van de deken geen (cassatie)advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 25 januari 2021 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J. Blokland en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.

griffier                                                        voorzitter   

De beslissing is verzonden op 27 januari 2021.