Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:17

Zaaknummer

20-979/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 januari 2021

in de zaak 20-979/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 december 2020 met kenmerk 1015887/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is bijgestaan door mr. D, een kantoorgenoot van verweerder, in een procedure tegen de vereniging Nederlandse Orde van Register EDP-Auditors (hierna: NOREA). In die procedure is onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat het besluit om klager als lid van NOREA te ontzetten – nadat het lidmaatschap van klager eerst zes maanden was geschorst – nietig is dan wel dat besluit te vernietigen en NOREA te veroordelen tot inschrijving van klager als lid.

1.2    Bij vonnis van 15 mei 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van klager afgewezen.

1.3    Klager heeft via de interne klachtenregeling van het kantoor een klacht ingediend over mr. D. Verweerder heeft deze klacht als klachtenfunctionaris behandeld. Bij e-mail van 24 mei 2019 heeft verweerder klager onder meer om een nadere toelichting van zijn klacht gevraagd. Bij e-mail aan verweerder van 2 juni 2019 heeft klager zijn klacht toegelicht.

1.4    Bij e-mail van 28 juni 2019 heeft verweerder de reactie van mr. D op de klacht aan klager gestuurd en klager in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Dat heeft klager op 26 juli 2019 gedaan.

1.5    Bij brief aan klager van 20 augustus 2019 heeft verweerder een oordeel over de klacht gegeven en onder meer geschreven:

“Ik realiseer mij dat de procedure bij de Rechtbank tot een voor u teleurstellend resultaat heeft geleid. Ik ben na lezing van het dossier tot de conclusie gekomen dat de wijze waarop uw zaak is behandeld en de gekozen wijze van procederen de toets der kritiek kan doorstaan. Ook zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat een andere procestactiek tot een beter resultaat in de procedure had geleid. Om die reden wijs ik uw klachten af.”

1.6    Bij e-mail van 28 augustus 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb bij brief van 20 augustus jl. uw klacht afgehandeld. Er is daarmee een einde gekomen aan de klachtprocedure. Hiertegen staat geen hogere voorziening open.”

1.7    Op 4 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft als klachtenfunctionaris de belangen van klager genegeerd en zich gedragen als advocaat van mr. D. Verweerder heeft klager meerdere keren bewust onwaarheden verkondigd en klager op meerdere punten misleid teneinde de financiële aansprakelijkheid voor de door mr. D gemaakte fouten te ontkennen en de openstaande factuur te innen.

b)    Verweerder heeft klager misleid door klager mede te delen dat de interne klachtenprocedure is afgerond en dat tegen de beslissing geen hogere voorziening openstaat.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de belangen van klager heeft genegeerd en zich heeft gedragen als advocaat van mr. D. Verweerder heeft klager meerdere keren bewust onwaarheden verkondigd en klager op meerdere punten misleid teneinde de financiële aansprakelijkheid voor de door mr. D gemaakte fouten te ontkennen en de openstaande factuur te innen, aldus nog steeds klager.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder ten aanzien van de klacht van klager hoor en wederhoor heeft toegepast en vervolgens een oordeel over de klacht heeft gegeven. Dat klager het niet eens is met dit oordeel, betekent niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voor die conclusie zijn in het klachtdossier geen aanknopingspunten te vinden. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager heeft misleid door klager mede te delen dat de interne klachtenprocedure is afgerond en dat tegen de beslissing geen hogere voorziening openstaat.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij met zijn e-mail van 28 augustus 2019 heeft gereageerd op de e-mails van klager van 26 juli en 23 augustus 2019, waarin klager had gevraagd of het kantoor was aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur. Dat is niet het geval, zodat die mogelijkheid niet voor klager openstond. Aan klager kan worden toegegeven dat verweerder klager had kunnen wijzen op (bijvoorbeeld) de mogelijkheid van het indienen van een klacht bij de deken, maar dat verweerder dat niet heeft gedaan is onvoldoende om hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

4.6    Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerder niet meer inhoudelijk heeft gereageerd op vragen van klager, maar klager alleen maar heeft medegedeeld dat de klacht is afgehandeld, is de voorzitter van oordeel dat verweerder hiermee het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. De interne klachtenprocedure was immers afgerond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 18 januari 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.