Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:18

Zaaknummer

20-889/DB/OB

Inhoudsindicatie

Advocaat in hoedanigheid van deken. Geen sprake van bewust onjuist informeren van de tuchtrechter met als doel deze te misleiden. Partijdigheid bij het onderzoek naar de klacht niet gebleken. Deken mag het standpunt innemen dat er sprake is van misbruik van klachtrecht door klager.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 5 januari 2021

in de zaak 20-889/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

over:

 

verweerder

 

Klagers hebben op 12 februari 2020 een klacht ingediend over verweerder bij de voorzitter van het Hof van Discipline

De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 11 maart 2020 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken).

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 23 november 2020 met kenmerk 48/20/043K, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klagers zijn verwikkeld in een juridische geschil met uitgeverij NA, die in dit geschil wordt bijgestaan door mrs. X en Y. Klagers hebben op 19 juli 2019 een klacht ingediend over mrs. X en Y bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam.

1.2    Verweerder heeft bij brief van 6 februari 2020, met bijlagen,  de klacht van klagers tegen mrs. X en Y  ter kennis gebracht van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam. Verweerder heeft in voormeld schrijven de klacht, het verweer, de repliek en dupliek en de aanvullende reacties van partijen samengevat weergegeven. Verweerder heeft de aanbiedingsbrief voorts voorzien van opmerkingen en het toetsingskader.

1.3    Op 12 februari 2020 hebben klagers bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft per email van 18 februari 2020 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om het verzoek om doorverwijzing van de klacht van klagers tegen verweerder af te wijzen wegens misbruik van klachtrecht.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:

a)    Verweerder is bij de beoordeling van de klacht van klagers tegen mrs. X en Y niet onpartijdig opgetreden.

b)    Verweerder heeft bij doorzending van de klacht bij de aanbiedingsbrief van  6 februari 2020 bewust een onjuist en verdraaid beeld geschetst van de klacht doordat verweerder:

-    de belangrijkste reden waarom geklaagd is onbelicht heeft gelaten; 

-    bij de samenvatting van de klacht essentiële zaken heeft wegegelaten terwijl hij voor het verweer ruim baan heeft gegeven;

-    ten onrechte heeft gesteld dat “bij de beoordeling van de klachtonderdelen aan de orde zal kunnen komen of klagers het gemotiveerde verweer voldoende hebben weerlegd”, terwijl niet of nauwelijks, laat staan voldoende gemotiveerd, verweer is gevoerd;

-    in de inventarislijst een onjuiste weergave van de stukken heeft gegeven, waardoor hij blijk geeft van vooringenomenheid bij de beoordeling van de klacht en dat hij zich vereenzelvigt met de beklaagde advocaten;

-    ten onrechte heeft geaccepteerd dat de beklaagde advocaten geen inhoudelijke reactie hebben gegeven op de brief van 21 november 2019 van klagers;

c)    Verweerder heeft het klachtdossier pas op 6 februari 2020 aan de Raad van Discipline doorgeleid, terwijl het griffierecht al op 9 december 2019 was voldaan;

d)    Verweerder heeft de voorzitter van het Hof van Discipline ten onrechte en achter de rug van klagers om verzocht om het verzoek om doorverwijzing van de klacht van klagers af te zien wegens “misbruik van recht” zonder onderbouwing

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De vraag die ter beoordeling van de voorzitter voorligt is of verweerder zich binnen de beleidsvrijheid die hem tijdens de behandeling van de klacht van klagers tegen mrs. X en Y  toekomt zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de Advocatuur is geschaad.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    De voorzitter zal de klachtonderdelen a) en b) gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen. Uit de aan de voorzitter voorgelegde stukken volgt dat onder verantwoordelijkheid van verweerder een onderzoek is ingesteld naar de klacht van klagers over mrs. X en Y. Nadat klagers te kennen hebben gegeven dat zij de klacht aan de Raad van Discipline wensten voor te leggen heeft verweerder bij aanbiedingsbrief van 6 februari 2020 het klachtdossier, voorzien van een inventarislijst, aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam doorgezonden. De inhoud van de klacht van klagers heeft betrekking op de inhoud van deze brief.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter kan uit de brief van 6 februari 2020 niet worden afgeleid dat verweerder de raad onjuist heeft geïnformeerd. Maar ook indien sprake zou zijn van onjuistheden in de aanbiedingsbrief dan betekent dat nog niet dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De Raad van Discipline vormt zich immers een oordeel over de klacht op grond van de aan de raad toegezonden stukken. Voor zover klager van oordeel was dat de aanbiedingsbrief onjuistheden bevatte dan wel onvolledig was, had het op de weg van klager gelegen (ontbrekende) bewijsstukken aan de raad over te leggen dan wel de raad tijdens de mondelinge behandeling op onjuistheden te wijzen. Indien sprake zou zijn van het bewust verstrekken van onjuiste informatie aan de Raad van Discipline, met het doel de Raad van Discipline te misleiden, zou sprake zijn van schending van het vertrouwen in de advocatuur, waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt zou kunnen worden. Hiervan is uit de aan de voorzitter overgelegde stukken niet gebleken.

4.4    Evenmin is uit de aan de voorzitter overgelegde stukken gebleken dat verweerder partijdig ten gunste van mrs. X en Y is opgetreden. Tijdens de klachtprocedure door verweerder gestelde termijnen zijn ordetermijnen. Het behoort tot de beleidsvrijheid van verweerder om al dan niet een verlenging van een verleende termijn toe te staan. Van een onredelijke vertraging van de behandeling van de klacht is niet gebleken. Niet valt in te zien wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen, indien een van de partijen besluit niet meer te reageren op een reactie van de andere partij.

Ad onderdeel c)

4.5    Klager heeft op 9 december 2019 het griffierecht voldaan waarna op 6 februari 2020 het klachtdossier naar de raad van discipline is doorgezonden.  Hoewel doorzending van het klachtdossier naar de raad van discipline eerder had kunnen plaatsvinden, is de termijn tussen ontvangst van het griffierecht en die doorzending niet zodanig lang dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad waarvan verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.

Ad onderdeel d)

4.6    Verweerder heeft zich in zijn brief van 18 februari 2020 aan het Hof van Discipline op het standpunt gesteld dat klagers misbruik maken van het klachtrecht. Het moge zo zijn dat het door verweerder ingenomen standpunt klagers onwelgevallig is, maar dat betekent niet dat verweerder hierdoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

4.7    Op grond van al het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van zodanige gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken tijdens de behandeling van de klacht van klagers over mrs. X en Y dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op

5 januari 2021.

 

Griffier             Voorzitter