Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:13

Zaaknummer

20-965/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft in zijn e-mail aan de advocaat van klager geschreven dat klager op twijfelachtige gronden liquiditeiten aan de praktijk heeft onttrokken. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, die door klager niet is betwist, is deze uitlating niet ongefundeerd. Verweerder heeft hiermee dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 18 januari 2021

in de zaak 20-965/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 december 2020 met kenmerk 2020-1196544/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn broer hebben samen een huisartsenpraktijk. Zij hebben onenigheid gekregen over de jaarstukken over 2018 die onder klagers verantwoordelijkheid zijn opgesteld. VvAA Belastingadviseurs en consultants B.V. is verzocht de financiën van de praktijk te onderzoeken.

1.2    Verweerder staat de broer als advocaat bij en begeleidt hem bij het onderzoek van VvAA.

1.3    Op 31 januari 2020 heeft VvAA een rapport uitgebracht.

1.4    Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft VvAA verweerder onder meer geschreven:

“Wij (…) hebben een document opgesteld met daarin alle vragen en onduidelijkheden m.b.t. de jaarrekening 2018 (…)

Op basis van de bij ons bekende gegevens kunnen wij niet concluderen dat de jaarrekening een getrouwd beeld geeft van de werkelijkheid.”

1.5    In een e-mail (datum onbekend) aan de advocaat van klager heeft verweerder onder meer geschreven:

“Client als aandeelhouder kan vanzelfsprekend niet worden aangesproken om gewone schuldeisers van [de praktijk] (…) deels voor zijn rekening te nemen. Daarvoor ontbreekt iedere juridische grondslag. Dat is overigens voor uw cliënte [kennelijk is bedoeld een BV van de broer, vz]  anders: zij heeft zoveel liquiditeiten op twijfelachtige gronden aan [de praktijk] onttrokken wetende dat daarmee de gewone crediteuren niet langer zouden kunnen worden betaald, dat het in de rede ligt dat uw cliënte als degene die ook (…) de betreffende opdracht heeft gegeven, nu ook de betalingen aan (…) verricht.”

1.6    Op 16 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich grievend over klager heeft uitgelaten en onjuistheden heeft verkondigd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en onjuistheden heeft verkondigd. Klager heeft hierbij verwezen naar een e-mail van verweerder aan de advocaat van klager. Volgens klager is het niet de eerste keer dat verweerder hem beticht van fraude of frauduleus handelen en dat zonder dat daar ook maar enig bewijs voor is gevonden. Klager vindt dit kwetsend en deprimerend, aldus klager.

4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat in het rapport van VvAA van 31 januari 2020 56 onduidelijkheden/vraagpunten staan waarover klager uitleg heeft moeten geven. Meerdere vragen van VvAA zagen op overboekingen die klager heeft gedaan naar zijn andere vennootschappen. Het onderzoek van VvAA onderschrijft met de 56 onduidelijkheden/vraagpunten dat er inderdaad met recht twijfels bestaan over de onder verantwoordelijkheid van klager opgestelde jaarstukken. Met de door klager gegeven reactie op het rapport van VvAA heeft hij de twijfels niet weggenomen. VvAA heeft immers geoordeeld dat op basis van de bij hen bekende gegevens zij niet kunnen concluderen dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn e-mail aan de advocaat van klager geschreven dat klager op twijfelachtige gronden liquiditeiten aan de praktijk heeft onttrokken. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, die door klager niet is betwist, is deze uitlating niet ongefundeerd. Verweerder heeft hiermee dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat verweerder een en ander ook heeft geschreven in een brief aan de Kamer van Koophandel en/of in een e-mail die naar meerdere personen is gestuurd heeft verweerder betwist en heeft klager daartegenover niet onderbouwd.

4.5    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 18 januari 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.