Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:19
Zaaknummer
200252W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak van dezelfde partij onvoldoende is om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen (zie HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4004). Bijkomende omstandigheden op grond waarvan deze vrees kan worden aangenomen, zijn in dit geval niet gesteld. Het wrakingsverzoek wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
Van 29 januari 2021
in de zaak 200252W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. J.D. Streefkerk
plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
1.1 In de brief van 24 september 2019 heeft de deken aan verzoeker geschreven dat de deken uit het e-mailbericht van verzoeker van 14 augustus 2019 heeft afgeleid dat hij een advocaat zoekt om een zaak ter hervatten die bij het gerechtshof Den Haag in behandeling is geweest en die op 16 januari 2019 ambtshalve is geroyeerd. De deken heeft dit op artikel 13 Advocatenwet gegronde verzoek op 2 november 2020 afgewezen.
1.2 Verzoeker heeft via een faxbericht van 7 november 2020 bij de griffie van het hof beklag ingediend tegen de afwijzende beslissing van 2 november 2020 van de deken.
1.3 In een e-mailbericht van 8 december 2020 heeft het hof aan verzoeker de samenstelling van de kamer bekend gemaakt en medegedeeld dat de behandeling van de zaak op 8 januari 2021 zal plaatsvinden. In een e-mailbericht van 4 januari 2021 heeft het hof aan verzoeker een nieuwe samenstelling van de kamer bekend gemaakt waarbij één van de leden is vervangen door een ander lid in verband met ziekte.
1.4 Verzoeker heeft hierop diezelfde dag naar de griffie van het hof een e-mailbericht gezonden waarin hij verzoekt verweerder te vervangen door een andere voorzitter. Verzoeker schrijft:
“Beunhaas en domme rechter J.D. Streefkerk hoef ik niet nog een keer.
Ik verwijs naar bijgevoegde uitspraak van het CBHO waarin hij blunderde door mij (o.a.) een second opinion te weigeren, in strijd met jurisprudentie.
Graag hoor ik wie zijn vervanger is, anders zal ik hem (hierbij) wraken.
Misschien dat de beste man gewoon lekker "junior docent" moeten blijven, whatever that is.”
1.5 In een e-mailbericht van 7 januari 2021 heeft de griffie van het hof verzoeker ervan op de hoogte gesteld dat verweerder is geïnformeerd over zijn wrakingsverzoek en verweerder in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Tevens staat in dit e-mailbericht dat het wrakingsverzoek behandeld zal worden door een wrakingskamer en dat de behandeling van de zaak op 8 januari 2021 dan ook geen doorgang zal vinden. In reactie hierop heeft verzoeker aan de griffie van het hof een e-mailbericht gestuurd waarin hij aangeeft dat als verweerder niet in de wraking berust, hij mondeling gehoord wil worden.
1.6 Op 11 januari 2021 heeft de griffie van het hof een verweerschrift van verweerder ontvangen. Hij bericht niet te berusten in de wraking en is van mening dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
1.7 In een e-mailbericht van 12 januari 2021 heeft verzoeker op het verweerschrift gereageerd. Verzoeker schrijft onder meer:
“(…)
1. In de u eerder u toegezonden CBHO-uitspraak d.d. 10 september 2019 blijkt dat de heer Streefkerk geen idee heeft wat een second opinion is (r.o. 2.3.). (…) Het levert echter wel een incompetente rechter op. Het is dus niet zo dat ik uitsluitend de heer Streefkerk wil wraken vanwege uitsluitend eerdere betrokkenheid, maar vanwege diens incompetentie in deze eerdere betrokkenheid. (…)
2. Eveneens onjuist is de opvatting dat eerdere betrokkenheid geen valide wrakingsgrond oplevert.(…)
3. Het standaard-nepargument "een eerder onwelgevallige uitspraak" is een drogreden, zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 18 juni 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AP2846. (…)
(…)
Voor nu: Ik was en ben nog steeds klaar met deze man, u heeft genoeg alternatieven. Graag word ik telefonisch dan wel via Skype gehoord.
Spijtig dat in beleving van deze man mijn recht op onafhankelijke rechters een lagere prioriteit heeft dan zijn ego.”
1.8 In een e-mailbericht van 25 januari 2021 heeft de wrakingskamer van het hof het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
1.9 Het hof heeft voor de beoordeling van het wrakingsverzoek kennis genomen van het dossier bestaande uit voornoemde e-mailberichten.
2 BEOORDELING
criterium
2.1 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
gronden wrakingsverzoek
2.2 Naar het hof begrijpt legt verzoeker - kort en zakelijk vertaald - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat hij geen vertrouwen heeft in verweerder, omdat verweerder eerder als lid van een andere rechterlijke instantie een uitspraak heeft gedaan in een zaak van verzoeker en verzoeker over deze uitspraak niet te spreken is. Het betreft een door verweerder als enig lid gewezen uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) van 10 september 2019.
verweer
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
oordeel wrakingskamer
2.4 Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak van dezelfde partij onvoldoende is om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen (zie HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4004). Bijkomende omstandigheden op grond waarvan deze vrees kan worden aangenomen, zijn in dit geval niet gesteld. De aard van de onderhavige zaak en de aspecten die daarin spelen verschillen zodanig van de zaak waarin verweerder in zijn hoedanigheid van (enig) lid van het CBHO uitspraak heeft gedaan dat reeds daarom vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd kan worden geacht. Dat verweerder ondeskundig zou zijn is het hof evenmin gebleken nog daargelaten dat die grond op zichzelf beschouwd geen reden voor wraking kan zijn.
conclusie
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek als kennelijk ongegrond zal worden afgewezen. De behandeling van het geding zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- wijst het wrakingsverzoek van verzoeker van 8 december 2020, gericht tegen mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline, als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 29 januari 2021.