Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:22
Zaaknummer
20-701/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster en diens kantoorgenoot mr. Z, treden tezamen op als advocaat voor klagers ex-partner. Klager klaagt over diverse aspecten van verweersters optreden. Nu niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, verklaart de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel 4 ziet op het verwijt dat verweerster, door namens de vrouw een gerechtelijke procedure aanhangig te maken, misbruik maakt van de toevoeging waarop de vrouw recht heeft. Dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang van klager bij dit klachtonderdeel.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 12 januari 2021
in de zaak 20-701/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 16 september 2020 met kenmerk 48|19|169K, door de raad ontvangen op 16 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Bij beschikking d.d. 1 december 2017 is de ontbinding van het partnerschap tussen klager en mevrouw H uitgesproken. Tussen klager en de vrouw zijn diverse gerechtelijke procedures aanhangig geweest, onder andere over het gezag over en het hoofdverblijf van de twee minderjarige kinderen van partijen.
1.2 Op 25 september 2019 heeft klager aan diens ex-partner medegedeeld dat hij tot eind 2020 niet meer met haar wilde communiceren.
1.3 Verweerster en haar kantoorgenoot mr. Z, treden tezamen op als advocaat voor klagers ex-partner, hierna: “de vrouw”.
1.4 Bij brief van 25 november 2019 heeft verweerster, mede namens mr. Z, klager bericht dat de vrouw een aantal wijzigingen noodzakelijk achtte, in verband waarmee verweerster op 25 november 2019 een verzoekschrift beëindiging gezamenlijk gezag tevens wijziging van de zorgregeling en wijziging van de kinderalimentatie heeft ingediend en aan klager heeft toegezonden.
1.5 Aan de brief van 25 november 2019 was een afschrift van een webpagina van www.rechtspraak.nl gevoegd, waarin melding werd gemaakt van onderhoud en storingen. Door een landelijke storing op 25 november 2019 op de website www.rechtspraak.nl was het niet mogelijk om het verplichte indieningsformulier (F1-formulier) bij te voegen. De brief die verweerster in dat verband aan de rechtbank heeft verzonden is aan de brief aan klager d.d. 25 november 2019 gehecht. Verweerster heeft klager bericht dat hij verweer kon voeren en heeft hem geadviseerd om een vFAS-advocaat in de arm te nemen.
1.6 Klager heeft middels het indienen van een webformulier op 18 december 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
1. Verweerster heeft onprofessioneel gehandeld: in plaats van het verplichte F1-formulier heeft verweerster op 25 november 2019 een “storing melding” aan klager toegestuurd, waardoor klager niet wist hoe hij verweersters brief van 25 november 2019 moest interpreteren;
2. Verweerster heeft een nodeloze procedure tegen klager aanhangig gemaakt;
3. Het door verweerster ingediende verzoek om wijziging van het gezag is zonder grond;
4. Verweerster maakt, door namens de vrouw een gerechtelijke procedure aanhangig te maken, misbruik van de toevoeging waarop de vrouw recht heeft;
5. Verweerster heeft in het verzoekschrift onjuiste mededelingen gedaan over de klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
4.2 Klachtonderdeel 1
Verweerster heeft naar voren gebracht dat in haar brief aan klager d.d. 25 november 2019 duidelijk was vermeld dat het bij de brief gevoegde verzoekschrift bij de rechtbank was ingediend, dat klager tegen het verzoek verweer kon voeren en dat hem werd geadviseerd om een advocaat in te schakelen. Door een landelijke storing op 25 november 2019 op de website www.rechtspraak.nl was het niet mogelijk om het verplichte indieningsformulier bij te voegen, aldus verweerster. De brief die verweerster in dat verband aan de rechtbank heeft verzonden was aan de brief aan klager d.d. 25 november 2019 gehecht.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerster klager in haar brief van 25 november 2019 naar behoren heeft geïnformeerd over de namens haar cliënte geëntameerde procedure, zodat deze daarvan op de hoogte was en zich daarop kon voorbereiden. Dat verweerster wegens een landelijke storing geen indieningsformulier kon meezenden naar de rechtbank kan haar niet tuchtrechtelijk worden verweten. Op geen enkele wijze is gebleken dat klager hiervan nadeel heeft ondervonden. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
4.4 Klachtonderdeel 2
Klager heeft aangevoerd dat de communicatie tussen partijen was hersteld en dat daarmee de grond voor het aanhangig maken van een procedure was komen te vervallen. Kennelijk doelt klager er op dat verweerster nodeloos een procedure aanhangig zou hebben gemaakt.
4.5 Verweerster heeft in dit verband naar voren gebracht dat de verhouding en communicatie tussen partijen dusdanig was verstoord dat communicatie, zelfs per e-mail, niet meer mogelijk was. Bovendien waren de problemen tussen partijen niet opgelost doordat klager (een keer ?) had ingestemd met een vakantieregeling voor de kinderen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat, na diverse hulpverleningstrajecten, sprake was van een uiterst conflictueuze situatie waarin partijen er niet in slaagden om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Op 25 september 2019 heeft klager zelfs aan de vrouw medegedeeld dat hij tot eind 2020 niet meer met haar wilde communiceren. Onder die omstandigheden is niet evident duidelijk dat er geen problemen meer bestonden tussen partijen en de procedure dus nodeloos aanhangig zou zijn gemaakt. Of er voldoende gronden zijn voor toewijzing van de ingediende verzoeken is vervolgens aan de civiele rechter. In dat verband komt aan de tuchtrechter geen taak toe. Ook klachtonderdeel 2 is dan ook kennelijk ongegrond.
4.6 Klachtonderdeel 3
De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter is om over de grondslag van het door verweerster ingediende verzoek te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de inhoud van het verzoekschrift en de daarin geformuleerde verzoeken en ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij zonder gronden een verzoek heeft ingediend. Het is aan de civiele rechter om te oordelen over de gegrondheid van het door verweerster ingediende verzoek. Nu voorts niet is gebleken dat verweerster bij de indiening van het verzoek klagers belangen nodeloos heeft geschaad, is klachtonderdeel 3 eveneens kennelijk ongegrond.
4.7 Klachtonderdeel 4
De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten van de advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.8 Het belang om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp ligt bij de cliënte van verweerster. In het midden kan blijven of verweerster de vrouw al dan niet heeft bijgestaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Immers, zou aan de vrouw een toevoeging zijn verstrekt in het kader van deze procedure, dan is dat niet een aangelegenheid waarover klager tuchtrechtelijk kan klagen tegen verweerster. Klager is wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang kennelijk niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de klacht.
4.9 Klachtonderdeel 5
Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij in het verzoekschrift onjuiste mededelingen heeft gedaan over de klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in de gerechtelijke procedure over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de inhoud van het verzoekschrift en de daarin geformuleerde verzoeken en ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte stond het verweerster vrij om namens haar cliënte standpunten in te nemen, die afweken van de standpunten van klager. Zij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat verweerster de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Als dat niet is gebeurd kan verweerster daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.10 Nu niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdeel 4 zal kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang van klager bij dit klachtonderdeel.
5 BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
- klachtonderdeel 4, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar 12 januari 2021.
Griffier Voorzitter