Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:12

Zaaknummer

20-985/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Aan klager kan worden toegegeven dat het lang heeft geduurd voordat verweerster bereid was tot dagvaarding over te gaan. Dit valt haar echter niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster is immers vanaf juni 2019 volop met de zaak van klager bezig geweest. De dagvaarding is uiteindelijk niet uitgebracht omdat klager en verweerster het niet eens waren over een aantal van de daarin op te nemen schadeposten en omdat klager nog voor de uitkomst van die discussie een klacht over verweerster had ingediend.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 januari 2021

in de zaak 20-985/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 december 2020 met kenmerk td/re/20-198/1193032, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Mr. Van B. heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Mr. Van B heeft nagelaten de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Klager heeft hierover een klacht ingediend bij de deken. De raad heeft de klacht gegrond verklaard.

1.2    Op 2 mei 2019 heeft klager mr. Van B aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Medio juni 2019 heeft klager verweerster gevraagd hem als advocaat bij te staan.

1.3    Bij e-mail van 13 juni 2019 heeft verweerster de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. Van B (hierna: de verzekeraar) meegedeeld dat zij de belangen van klager behartigt en dat klager tot op heden niets heeft gehoord op zijn aansprakelijkstelling van 2 mei 2019.

1.4    Bij e-mail van 20 juni 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik heb met een collega, gespecialiseerd in letselschade, overleg gehad over uw immateriele schade. Zij geeft aan, net als ik, dat dat In Nederland zeer lastig ligt. Niet alleen de hoogte, maar meer het causaal verband. U zult moeten aantonen dat uw psychische problemen het gevolg zijn van het nalaten van de advocaat. Dat is een lastige, zo niet onmogelijke opgave. In het dossier vind ik daar geen aanknopingspunten voor. (…)

[Mr. Van B] is eventueel wel aan te spreken over uw materiele schade. Die zal ik nog eens bekijken door die 2 beschikkingen naast elkaar te leggen. Maar dat wordt geen wereldbedrag. (…)

Ik heb verder [de verzekeraar] gebeld. (…) Hij heeft wel beloofd voortaan te reageren. Hij gaf aan dat de verzekeraar nog geen standpunt had omdat het bedrag onder het eigen risico zat.”

1.5    Bij e-mail van 26 juni 2019 heeft verweerster klager een overzicht gestuurd van de volgens haar door klager geleden materiele schade.

1.6    Bij e-mail van 6 september 2019 heeft verweerster de verzekeraar onder meer geschreven:

“Tot op heden blijft antwoord uit. (…)

Graag verneem ik thans binnen 7 dagen na heden of u aansprakelijkheid erkent. Ook zie ik dan graag een voorstel tegemoet. Dat is wel de laatste termijn die cliënt wenst af te wachten, nu u totaal niet reageert. Na die termijn zal ik mij wenden tot uw verzekerde onder aankondiging dat zij een dagvaarding tegemoet kan zien.”

1.7    Bij (ongedateerde) e-mail heeft klager vervolgens verweerster onder meer geschreven:

“Nadat de verzekering (…) op mijn brief van een aantal maanden geleden niet gereageerd en daarna ook op u brief hebben zij aangegeven dat wegens hun vakantie komt hun reactie na de vakantie op.

Na een aantal maanden hadden ze u pas de naam van ander verzekering doorgegeven en hadden ze u naar hun verwezen.

Vervolgens u heeft deze verzekeringen ook tijd gegeven, helaas deze reageren ook niet.

(…)

Of vindt u niet dat nu moet een dagvaarding naar [mr. Van B] opgestuurd worden?”

1.8    Bij e-mail van 1 oktober 2019 heeft verweerster klager geschreven:

“Ik zag uw mail. Ik snap uw ongeduld maar van procedures wordt niemand vrolijk. Ik gaf hem nog een week.”

1.9    Bij e-mail van 4 oktober 2019 heeft verweerster de verzekeraar onder meer geschreven:

“Het duurt te lang. Ik snap ook niet waarom dat nodig is. De zaak is niet ubermoeilijk. Client wenst dat ik ga dagvaarden en ik snap dat ook wel. Laten we afspreken dat er uiterlijk 11 oktober een inhoudelijke reactie is. Anders zal ik [mr. Van B] moeten dagvaarden.”

1.10    Op 24 oktober 2019 heeft verweerster de verzekeraar een rappel gestuurd met de mededeling dat zij nog tot de volgende dag wacht en daarna tot dagvaarding zal overgaan.

1.11    Bij e-mail van 1 november 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“De verzekeraar belde inmiddels. Er is in ieder geval contact. Zij geven aan dat het materiele gedeelte van uw schade onder het eigen risico van de verzekering valt zodat ze zich daar in principe niet mee bemoeien. Ik zocht die materiele schade er nog eens bij (…) en dat was een bedrag van € 1867,00 plus nog de reiskosten en mijn kosten. (…)

Overigens ontkent [mr. Van B] elk causaal verband. (…) Wel staat zij open voor een voorstel.

Dan de immateriele schade. Dat ligt zo mogelijk nog lastiger. Ik heb u herhaaldelijk aangegeven dat het aan u is om het verband aan te tonen tussen fout en schade. (…) Met de gegevens die ik nu heb is een procedure over uw immateriele schade kansloos.

Wel denk ik dat uw materiele schade regelbaar is al zal ze niet alles willen betalen (…)”

1.12    Op 9 januari 2020 heeft de verzekeraar verweerster meegedeeld dat mr. Van B bereid is € 1.000,- te betalen zonder erkenning van aansprakelijkheid. Klager is hiermee niet akkoord gegaan.

1.13    Bij e-mail van 16 januari 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik begon met een dagvaarding, om ze in ieder geval onder druk te zetten. Ik ben ze ook zat. Ik stuur u het concept toe.”

1.14    Bij e-mail van 20 januari 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Procederen (en het dreigen ermee) is iets wat je niet lichtvaardig moet doen. (…) Dus ik ben nu liever wat grondiger.”

1.15    Bij e-mail van 18 februari 2020 verweerster klager onder meer geschreven:

“Deze is vanwege mijn (wegens griep) afwezigheid nog niet doorgestuurd. Ze willen dus niet. Op zich heeft hij wellicht een punt met het causaal verband. (…)

Het nare van procedures is dat je ze ook kunt verliezen. En dan moet u de kosten van de wederpartij betalen en bent u nog verder van huis. Ik denk niet dat het zover komt, maar ik zit lang genoeg in het vak om altijd voorzichtig te zijn.”

1.16    Bij e-mail van 27 maart 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik stel voor dat we verder onderhandelen. Ze hebben 1000 geboden, wat wel wat laag is, maar ongetwijfeld niet hun limiet. Niemand begint met hun limiet te bieden.”

1.17    Bij e-mail van 6 april 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik heb gezegd dat een procedure voor een paar duizend euro geen zin heeft en al helemaal niet als de uitkomst uiterst ongewis is. (…)

Voor mij is een procedure veel simpeler dan het huidige duw en getrek. (…)

Ik probeer uw belangen te behartigen en als ik u dan negatief moet adviseren dan doe ik dat.”

1.18    Bij e-mail van eveneens 6 april 2020 heeft verweerster de verzekeraar meegedeeld dat klager bereid is voor een bedrag van € 5.000,- te schikken.

1.19    Bij e-mail van 20 april 2020 heeft klager verweerster gevraagd naar de stand van zaken.

1.20    Bij e-mail van 4 mei 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik zal nog een keer aan de bel trekken. U weet dat ik geen voorstander ben van procederen in deze zaak. Bovendien zijn de rechtbanken nu dicht. (…)

Ik mail zo de verzekeraar en zet u in de cc.”

1.21    Klager heeft verweerster hierop geschreven dat hij niet wil dat zij nog een brief aan de verzekeraar stuurt maar dat hij wil dat zij een procedure tegen de verzekeraar/mr. Van B start.

1.22    Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“U bent het niet eens met het feit dat ik een aantal bedragen niet meer wil meenemen in de dagvaarding.

Vanaf begin af aan is uw schade een issue geweest.  (…)

Maar wat u overkomen is, is ook niet leuk en dus heb ik mijn best gedaan. Om niet te procederen maar om iets voor elkaar te krijgen bij een uitermate onwillige (en botte) verzekeraar/wederpartij.

(…)

Ik kan geen schade verhalen die er niet is. Ik ga de rechtbank op dit punt ook niet anders inlichten: daar heb ik een eigen verantwoordelijkheid in. Punt. De andere posten blijven staan maar ik wijs u op de al eerder geuite zorgen.

De beslissing is aan u.”

1.23    Op 8 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster is ondanks toezeggingen geen procedure gestart tegen de verzekeraar.

b)    Verweerster heeft niet zelf beoordeeld wat de schade van klager is, terwijl zij over het hele dossier beschikt.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerster allereerst dat zij ondanks toezeggingen geen procedure tegen de verzekeraar is gestart.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster vanaf medio juni 2019 heeft getracht met de verzekeraar in onderling overleg tot een schikking te komen. De verzekeraar reageerde eerst niet, en kwam uiteindelijk met een voor klager onaanvaardbaar voorstel. Verweerster stond in januari 2020 op het punt van dagvaarden, en in dat verband heeft zij een verdere discussie met klager gevoerd over de op te nemen schadeposten. Verweerster heeft klager steeds gewezen op de risico’s van een procedure waarvoor zij hem heeft willen behoeden. Het risico van het verlies van de zaak van klager zat er met name in dat klager een aantal van zijn opgevoerde schadeposten niet kon onderbouwen of vanwege het ontbreken van causaal verband tussen de door klager gestelde immateriële schade en de fout van mr. Van B. Aan klager kan worden toegegeven dat het lang heeft geduurd voordat verweerster bereid was tot dagvaarding over te gaan. Dit valt haar echter niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster is immers vanaf juni 2019 volop met de zaak van klager bezig geweest, zoals blijkt uit de hierboven onder de feiten opgenomen brieven van verweerster. De dagvaarding is uiteindelijk niet uitgebracht omdat klager en verweerster het niet eens waren over een aantal van de daarin op te nemen schadeposten en omdat klager nog voor de uitkomst van die discussie een klacht over verweerster had ingediend. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij niet zelf heeft beoordeeld wat de schade van klager is.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster wel degelijk de door klager geleden schade heeft beoordeeld. Met betrekking tot een aantal schadeposten had zij echter een ander standpunt dan klager. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 18 januari 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.