Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:8
Zaaknummer
20-032/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over verweerster grotendeels niet-ontvankelijk, omdat verweerster op het moment dat de handelwijze waarover klager klaagt nog niet als advocaat was beëdigd en de norm van artikel 46 Advocatenwet niet op verweerster van toepassing was. Voor zover de klacht het handelen van verweerster na haar beëdiging als advocaat betreft, is de klacht ongegrond vanwege een gebrek aan feitelijke onderbouwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 januari 2021
in de zaak 20-032/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 januari 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 916331 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 november 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13 en I tot en X. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager bij e-mails van 18, 23 en 30 november 2020 ingediende aanvullende stukken. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de door klager en verweerster op de zitting overgelegde en voorgedragen pleit- en spreekaantekeningen en van de door klager op de zitting overgelegde e-mail van 26 oktober 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager wil zijn voormalige advocaten aansprakelijk stellen vanwege een beroepsfout.
2.3 Op 17 augustus 2018 heeft klager via het lidmaatschap van zijn vakbond een verzoek ingediend bij het kantoor van klaagster, ARAG, om hem rechtsbijstand te verlenen.
2.4 ARAG heeft verweerster gevraagd de zaak van klager te behandelen.
2.5 Op 31 januari 2019 heeft verweerster klager gemaild dat het niet haalbaar is om de voormalige advocaten van klager met succes aansprakelijk te stellen.
2.6 Vanaf 21 februari 2019 staat verweerster als advocaat op het tableau ingeschreven.
2.7 Op 4 maart 2019 heeft klager bij ARAG een klacht over verweerster ingediend. Deze klacht is door de klachtenbehandelaar van ARAG ongegrond verklaard.
2.8 Vervolgens heeft klager een beroep gedaan op de geschillenregeling van ARAG. De geschillenregeling van ARAG is uiteindelijk niet in gang gezet, omdat klager daar geen toestemming voor heeft gegeven.
2.9 Op 10 april 2019 heeft verweerster aan klager bericht dat zij de behandeling van zijn zaak niet kon voortzetten als hij geen medewerking verleende aan de geschillenregeling. Verweerster heeft de behandeling van klagers zaak uiteindelijk gestaakt en het dossier aan ARAG teruggegeven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft geweigerd ‘de rechtens bewezen schade te vorderen op de wederpartij’;
b) Verweerster heeft ten onrechte ‘de aannames en valsheid in geschrifte van het UWV over verzuim- en herstelmeldingen en de jurisdictie van de Arbodienst een op een overgenomen’;
c) Verweerster heeft geweigerd aan klager een opdrachtbevestiging over te leggen;
d) In eerste aanleg was ‘een bezwaarschrift ingediend door een ingehuurd advocatenkantoor in opdracht van vakbond FNV’;
3.2 De raad zal de stellingen en overgelegde stukken van klager hierna bij de beoordeling, waar nodig, bespreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerster een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager, omdat zij op 31 januari 2019 geen advocaat was en omdat klager geen gebruik heeft gemaakt van de geschillenregeling van ARAG. Voor het overige heeft verweerster de klachtonderdelen inhoudelijk betwist.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
5.1 De raad begrijpt klachtonderdelen a) en b) aldus dat klager klaagt over de e-mail van verweerster van 31 januari 2019 waarin zij klager heeft bericht dat het niet haalbaar is om de voormalige advocaten van klager met succes aansprakelijk te stellen en over de redenen die verweerster in haar e-mail heeft genoemd.
5.2 De tuchtrechtspraak als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is alleen van toepassing op advocaten. Op de zitting heeft verweerster desgevraagd bevestigd dat zij op 21 februari 2019 als advocaat is beëdigd en dus op het moment van haar e-mail van 31 januari 2019 geen advocaat was. Dit betekent dat verweerster op 31 januari 2019 nog niet onderworpen was aan het advocatentuchtrecht en dat klager in het kader van artikel 46 Advocatenwet niet kan klagen over het handelen van verweerster. De raad kan deze klachtonderdelen daarom niet inhoudelijk beoordelen. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel c)
5.3 Klachtonderdeel c) gaat over een opdrachtbevestiging die verweerster volgens klager geweigerd heeft over te leggen.
5.4 Verweerster heeft op de zitting onder meer toegelicht dat ARAG klager bij brief van
22 augustus 2018 heeft meegedeeld dat zijn zaak in behandeling is genomen en dat een van de juristen van ARAG zijn zaak zal behandelen. Ook heeft verweerster toegelicht dat zij op 6 september 2018 telefonisch aan klager kenbaar heeft gemaakt dat zij het dossier heeft ontvangen en zal behandelen en dat zij dit op 7 september 2018 per e-mail aan klager heeft bevestigd. Klager heeft deze toelichting niet weersproken. Klachtonderdeel c) is bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing dan ook ongegrond. Dit nog daargelaten de niet-ontvankelijkheid voor zover het onderdeel ziet op de periode vóór 21 februari 2019.
Klachtonderdeel d)
5.5 Klachtonderdeel d) gaat over een bezwaarschrift dat in eerste aanleg is ingediend door een ingehuurd advocatenkantoor in opdracht van vakbond FNV. Dit klachtonderdeel gaat, gelet op de inhoud daarvan, niet over het handelen van verweerster, maar over een advocatenkantoor dat klager heeft bijgestaan op basis van zijn lidmaatschap van de FNV. Omdat klachtonderdeel d) niet gaat over het handelen van verweerster, kan de raad dit niet inhoudelijk beoordelen. Klachtonderdeel d) is dan ook niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en d) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel c), voor zover dit gaat over de periode vóór 21 februari 2019, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 januari 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.