Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:1

Zaaknummer

20-414/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft klager gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging. Hij heeft daarvan afgezien omdat het kantoor van verweerster geen zaken op toevoegingsbasis doet en de aansprakelijkheid is erkend zodat de kosten van rechtsbijstand dienen te worden betaald door de wederpartij en een toevoeging na vergoeding van de schade zal worden ingetrokken. In haar e-mail van 26 februari 2019 heeft verweerster klager, toen zij vermoedde dat klager een financieel risico zou lopen omdat haar kosten niet meer aan de dubbele redelijkheidstoets zouden voldoen, aangeraden alsnog verder te gaan op basis van een toevoeging. Verweerster heeft hiermee voldaan aan hetgeen van haar verwacht mocht worden en heeft hiermee geen onredelijke druk op klager uitgeoefend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 januari 2021

in de zaak 20-414/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 3 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1062725 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 december 2020. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 en I tot en met V.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 15 januari 2015 is klager slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Hij heeft daarbij letsel opgelopen. De aansprakelijkheid is door de veroorzaker van het ongeval erkend.

2.3    Klager werd in verband met de door hem geleden letselschade in eerste instantie bijgestaan door een rechtsbijstandsverzekeraar. In september 2016 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek hem verder bij te staan. Op 17 oktober 2016 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging staat onder meer:

“Uit uw toelichting maak ik op, dat de tegenpartij volledig aansprakelijk is. Ik ga er dan ook vanuit dat de tegenpartij al mijn kosten zal gaan vergoeden. Wel kan over de werkzaamheden die verband houden met de overname van het dossier een discussie ontstaan. In de praktijk zal ik mijn declaraties rechtstreeks naar de wederpartij versturen, en zal de wederpartij deze ook rechtstreeks aan mij betalen. U krijgt van mij altijd een kopie van de declaratie en een specificatie van de in rekening gebrachte werkzaamheden. U kunt daarop altijd opmerkingen maken.

(…) Als u gebruik zou willen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand door de Staat moet ik u helaas naar een ander advocatenkantoor verwijzen, omdat mijn kantoor niet bij de Raad voor Rechtsbijstand geregistreerd is en wij geen zaken op toevoegingsbasis behandelen.

(…)

Op grond van de hoogte van uw huidige inkomen komt u waarschijnlijk wel in aanmerking voor een toevoeging. Omdat we er van uit gaan dat de wederpartij uw kosten volledig zal moeten vergoeden, wilt u daarvan geen gebruik maken.”

2.4    In een door klager op 14 oktober 2016 ondertekend formulier met de titel “Bevestiging opdracht, nevenafspraken en – vastleggen” staat onder meer dat klager is gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging, dat het systeem van gefinancierde rechtsbijstand is uitgelegd door verweerster en dat klager heeft aangegeven dat hij afziet van een toevoeging.

2.5    Met de aansprakelijke partij is op een gegeven moment afgesproken dat er twee onafhankelijke medische expertises zouden worden uitgevoerd om de klachten en beperkingen van klager vast te stellen en de vraag te beantwoorden of die causaal verband met het ongeval vertoonden. Besloten is hiervoor een orthopeed, dr. W, en een neuroloog, dr. V, te vragen.

2.6    Op 31 januari 2019 is klager onderzocht door dr. W.

2.7    Bij e-mail van 18 februari 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat hij met betrekking tot het rapport van dr. W zijn blokkeringsrecht wilde uitoefenen. Op dezelfde dag heeft klager dit ook aan dr. W bericht. Bij e-mail van eveneens 18 februari 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat hij de op 21 maart 2019 geplande afspraak met dr. V wil afzeggen.

2.8    Op 19 februari 2019 heeft klager het rapport van dr. W aan verweerster gestuurd. Op dezelfde dag heeft verweerster op het rapport gereageerd. In de e-mail van verweerster staat verder:

“Ik begrijp dat u zelf al de neurologische expertise heeft afgezegd, zonder overleg met mij (…) Dat is wel een beetje onhandig. Ik zou u dringend willen adviseren onmiddellijk te kijken of u dat ongedaan kunt maken, zodat het op 21 maart a.s. kan doorgaan. (…)

Op dit moment een procedure beginnen om de rechter een neuroloog te laten benoemen, zal u (ook al gaat u procederen op grond van door de overheid gesubsidieerde rechtshulp) veel geld kosten. Als u nu een procedure begint tegen de wederpartij zal deze ook mijn kosten niet meer betalen zodat u en ik daarover samen een regeling moeten gaan treffen. (…)

Als u meent dat [dr. W] nog over het operatieverslag van het OLVG zou moeten beschikken, dan kunnen wij hem daarvan in bezit stellen (ik zal het dan opvragen bij het OLVG). Maar dan moet u wel het rapport van [dr. W] vrijgeven (dus geen gebruik maken van uw blokkeringsrecht) zodat beide medische adviseurs daarover kunnen beschikken. Anders kan ik [dr. W] niet benaderen.

2.9    Op 24 februari 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat hij de afspraak met dr. V heeft afgezegd.

2.10    Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Deze gang van zaken betreur ik. U heeft geen enkel overleg met mij gevoerd. Er is geen goede grond om nu een procedure te beginnen. Ik ga dat in ieder geval niet voor u doen, omdat ik niet vind dat ik daarmee uw belangen goed behartigen zou.

U kunt uiteraard een andere advocaat hiervoor in de arm nemen. U komt in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand, een zogenaamde ˶toevoeging”.

U bent, bij overdracht van de zaak, wel aansprakelijk voor mijn gemaakte kosten, voorzover de tegenpartij die nog niet heeft betaald. U kunt mijn kosten nog op de tegenpartij verhalen, omdat deze voor u een schadepost vormen. Ik ben bereid om het verloop van de zaak af te wachten en de betaling van mijn kosten voorlopig niet van u te verlangen.

De hoogte van mijn nog niet betaalde kosten is op dit moment EUr 6.545,22.”

2.11    Bij e-mail van 27 februari 2019 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“Na ons telefoongesprek van vandaag is mij duidelijk geworden dat u mij niet op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand bijstaat. Ik wil u verzoeken geen nieuwe kosten te maken en een regeling te treffen voor de reeds gemaakte kosten, zodat ik u in termijnen kan betalen.”

2.12    Op 25 maart 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend over verweerster. Op 1 april 2019 heeft verweerster op de klacht gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft ten onrechte geen toevoeging voor klager aangevraagd, terwijl klager daarom wel heeft gevraagd.

b)    Verweerster heeft zich niet ingespannen om onjuiste feiten te herstellen.

c)    Verweerster heeft onredelijke druk op klager uitgeoefend om het expertiserapport te aanvaarden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

5.3    Uit het door klager op 14 oktober 2016 voor akkoord ondertekende formulier “Bevestiging opdracht, nevenafspraken en- vastleggingen” (zie hiervoor, 2.4) volgt dat verweerster klager heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging en dat hij daarvan heeft afgezien omdat het kantoor van verweerster geen zaken op toevoegingsbasis doet en de aansprakelijkheid is erkend zodat de kosten van rechtsbijstand dienen te worden betaald door de wederpartij en een toevoeging na vergoeding van de schade zal worden ingetrokken. In haar e-mail van 26 februari 2019 (zie hiervoor, 2.10) heeft verweerster klager, toen zij vermoedde dat klager een financieel risico zou lopen omdat haar kosten niet meer aan de dubbele redelijkheidstoets zouden voldoen, aangeraden alsnog verder te gaan op basis van een toevoeging. Verweerster heeft hiermee voldaan aan de hiervoor in 5.2 omschreven norm. Dat verweerster geen toevoeging voor klager heeft aangevraagd, valt haar dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zich niet heeft ingespannen om  onjuiste feiten te herstellen. Uit het klachtdossier volgt dat klager hiermee doelt op het feit dat dr. W een rapport heeft uitgebracht terwijl hij niet beschikte over een bepaald operatieverslag.

5.5    Uit de e-mail van verweerster aan klager van 19 februari 2019 (zie hiervoor, 2.8) volgt dat verweerster aan klager heeft aangeboden het operatieverslag op te vragen en alsnog aan dr. W toe te sturen met het verzoek dit te bestuderen en daarop te reageren. Zij heeft klager er tevens op gewezen dat dit alleen mogelijk is indien klager geen gebruik maakt van zijn blokkeringsrecht. Klager had toen echter al zijn blokkeringsrecht ingeroepen en geweigerd de blokkering weer in te trekken, zodat verweerster het operatieverslag niet meer heeft opgevraagd. Dit valt haar niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij onredelijke druk op hem heeft uitgeoefend door hem voor de keuze te stellen rechtsbijstand te continueren op basis van een onjuist rapport, of de rechtsbijstand te beëindigen.

5.7    Verweerster heeft toegelicht dat er geen plausibele verklaring was voor het door klager ingeroepen blokkeringsrecht ten aanzien van het rapport van dr. W. Indien klager een nieuwe medische expertise zou willen laten uitvoeren diende hij er rekening mee te houden dat de kosten daarvan (en de verdere kosten van verweerster) niet door de wederpartij zouden worden vergoed op grond van de dubbele redelijkheidstoets. Verweerster heeft klager erop gewezen dat indien hij deze weg toch zou willen bewandelen, hij dat het beste op basis van een toevoeging zou kunnen gaan doen, maar dat zij hem daarin niet zou bijstaan omdat haar kantoor geen zaken op toevoegingsbasis behandelt. Gelet op de door verweerster gegeven toelichting, die door klager niet is betwist, is niet gebleken dat verweerster onredelijke druk op klager heeft uitgeoefend. Dat heeft zij evenmin gedaan door in haar e-mail van 26 februari 2019 de hoogte van haar nog niet betaalde kosten te noemen. Zij heeft klager daarbij immers meegedeeld dat hij die kosten nog steeds op de wederpartij kan verhalen. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond. 

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 4 januari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.