Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:11
Zaaknummer
20-959/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet valt in te zien dat verweerster een standpunt heeft ingenomen waarvan zij wist of had moeten weten dat het kennelijk onjuist is. De uitleg van het proces-verbaal is verder aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter. De toon van de e-mails van verweerster is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 januari 2021
in de zaak 20-959/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 december 2020 met kenmerk 1111659, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is executeur van de nalatenschap van wijlen zijn moeder (hierna: de moeder). Er zijn in totaal vier erfgenamen, onder wie de cliënt van verweerster. Tussen klager en twee van de andere erfgenamen enerzijds en de cliënt van verweerster anderzijds is een geschil ontstaan over de verkoop van de woning van de moeder in Suriname (hierna: de woning).
1.2 Klager en twee van de andere erfgenamen hebben bij de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) een procedure aanhangig gemaakt tegen de cliënt van verweerster (en diens partner) en medewerking aan de verkoop van de woning gevorderd. Op 7 februari 2019 heeft de zitting plaatsgevonden. Op de zitting hebben partijen een schikking getroffen, die is neergelegd in een proces-verbaal. De schikking luidt, voor zover relevant:
“1. Het perceel (…) te Suriname (…) zal binnen een maand na heden vrij van huur worden verkocht aan [de heer X] (…) voor een bedrag van € 137.500. [De vier erfgenamen] zullen elk ¼ deel van de netto-verkoopopbrengst ontvangen.
2. Mocht de verkoop van het perceel aan [de heer X] onverhoopt niet doorgaan, dan zal het perceel vrij van huur worden verkocht aan een derde. Partijen zullen daartoe binnen een maand nadat duidelijk is geworden dat [de heer X] de woning niet zal kopen, gezamenlijk opdracht geven aan makelaar Surgoed, die de vraag- en laatprijs bindend zal vaststellen. (…) [De vier erfgenamen] zullen elk ¼ deel van de netto-verkoopopbrengst ontvangen.
3. Mocht het perceel niet binnen 6 maanden nadat die door de makelaar Surgoed in de verkoop is gezet zijn verkocht, dan zijn [de cliënten van verweerster] gerechtigd het perceel op basis van de geldende huurovereenkomst onder te verhuren.”
1.3 Bij e-mail van 16 juli 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“U stelt allereerst ten onrechte dat mijn cliënt het proces verbaal niet nakomt. In het proces verbaal staat letterlijk opgenomen dat de woning in Suriname verkocht dient te worden aan [de heer X]. [De heer X] blijkt nu niet te bestaan en “[X]” zou een afkorting zijn geweest van het woord Suriname wat niet eerder door u is uitgelegd. Ongeveer drie weken geleden heette [de heer X], [de heer Y] en nu heet hij opeens “[de heer Z]”. U zult het met mij eens zijn dat [de heer Z] niet [de heer X] is waaraan de woning op basis van het proces verbaal verkocht zou worden.
Nakoming van het proces verbaal kan aldus op dit punt nu niet meer door u gevorderd worden. Deze situatie is in het proces verbaal ondervangen. Echter is Punt 2 ook niet meer van toepassing nu u sinds de rechtszaak (7 februari 2019) wist dat [X] een afkorting is van Suriname en dat [de heer X] niet bestaat derhalve had u binnen 1 maand (dus voor 7 maart 2019) de woning via Surgoed in de verkoop moeten doen. Dit is niet gebeurd en daarmee is punt 2 eveneens van de baan. Punt 3 is nu van toepassing en deze stelt dat [de cliënt van verweerster] de woning (de rest van zijn leven) mag huren onder de geldende huurovereenkomst. Welke nu van kracht wordt.
Verder wil ik u er op wijzen dat het proces verbaal tot stand is gekomen in de veronderstelling dat partijen tegenover de rechter de waarheid spreken en openheid van zaken geven. Mijn cliënt was in de veronderstelling dat, ten tijde van de rechtszaak, er een potentiele koper was en hij heeft derhalve alle medewerking verleend voor de verkoop aan deze potentiele koper zijnde [de heer X]. Wij ontkomen niet aan de indruk dat u de rechter alsook mijn cliënt misleid heeft door te doen voorkomen alsof er een potentiele koper was in de persoon van [de heer X]. Deze potentiele koper, [de heer X], blijkt nu helemaal niet te bestaan. Ten tijde van de rechtszaak was er dus helemaal geen potentiele koper. Derhalve is het proces verbaal onder valse voorwendselen op dit punt tot stand gekomen en derhalve vernietigbaar dan wel nietig.”
1.4 Bij brief van 25 juli 2019 heeft de heer Y onder meer geschreven:
“Ik reageer middels deze omdat ik heb begrepen dat er een misverstand is ontstaan over mijn familienaam en dat daarom de koop niet door dreigt te gaan, hetgeen ik ontzettend jammer zou vinden. In het proces-verbaal staat als mijn familienaam vermeld [X]. Dat is dus inderdaad niet mijn familienaam. Mijn familienaam is [Y]. Ik denk dat het misverstand is ontstaan door de chat-communicatie die ik met [klager] voerde omtrent de door mij getoonde interesse in het onroerend goed. [Klager] heeft mij in zijn chat-berichten opgevoerd als [de heer X] (Suriname) ter onderscheiding van zijn kennissen in Nederland (…) Ik wil benadrukken dat [de heer X], [de heer Y] is.”
1.5 Bij e-mail van 5 augustus 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Client is thans in Suriname om de overdracht van de woning aan [de heer X] te kunnen formaliseren. In dat kader meld ik u dat voor de verdeling van de nalatenschap de overdracht tegen een verkoopprijs van € 137.500,- zal geschieden en niet tegen € 132.000,-. Client dient dan ook 1/4e deel van € 137.500,- te ontvangen, te weten € 34.375,-. Als er nog 4% van het bedrag afgaat, had u dat tijdens de rechtszitting moeten melden en dat is nu te laat. Client stemt daar niet meer in. Dat is voor het geval mijn cliënt akkoord gaat met de verkoop aan [de heer Y] of [de heer Z], niet zijnde [de heer X].”
1.6 Bij e-mail van 26 augustus 2019 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Client is – weliswaar onder protest – bereid om mee te werken aan de verkoop van de woning aan [de heer Y] voor een bedrag van € 137.500,-. Uw cliënt beweert veel later, en hij heeft dit ook niet vermeld ten tijde van het opmaken van het proces verbaal, dat er nog 4% commissie van dit bedrag af gaat, te weten € 5.500,-. Waarvoor dit bedrag is bedoeld, is mij noch cliënt bekend. Client wenst een uiteenzetting van deze kosten.
Client is daarom vooralsnog alleen bereid om zijn medewerking te verlenen voor de verkoop van de woning voor een bedrag van € 137.500,- aan [de heer Y], zodat hij daar 1/4e van krijgt, te weten € 34.375,-. Cliënt hoopt dat uw cliënt beseft dat hij hem een geste verleent door mee te werken aan de verkoop en dat uw cliënt inziet dat daarmee allerlei langdurige, kostbare procedures worden voorkomen. Uw cliënt kan in dat opzicht dus ook wat water bij de wijn doen.”
1.7 Op 14 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij de schikking zoals neergelegd in het proces-verbaal van 7 februari 2019 niet nakomt, althans haar cliënt er niet toe beweegt de schikking na te komen. Volgens klager is de toon van de e-mails van verweerster, de feitelijke onjuistheden die daarin staan, de beschuldiging van misleiding en het gebruik van enige vorm van chantage een advocaat onwaardig.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Klager verwijt verweerster dat zij de schikking zoals neergelegd in het proces-verbaal van 7 februari 2019 niet nakomt, althans haar cliënt er niet toe beweegt de schikking na te komen. Klager vraagt zich af of de twee redenen die verweerster hiervoor heeft gegeven (de persoon aan wie de woning verkocht zou moeten worden bestaat niet en haar cliënt heeft recht op 1/4e deel van de bruto-verkoopopbrengst in plaats van 1/4e deel van de netto-verkoopopbrengst) een rechtvaardiging vormen voor het gedrag van verweerster. De vraag die hieraan volgens klager vooraf gaat is of verweerster de inhoud van de ten overstaan van de rechtbank overeengekomen schikking eenzijdig mag wijzigen.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft, in het belang van haar cliënt, klager bij e-mail van 16 juli 2019 aangeschreven omdat was gebleken dat de in het proces-verbaal genoemde naam van de potentiele koper van de woning niet klopte. Verweerster heeft klager voorts bij e-mail van 5 augustus 2019 geschreven dat haar cliënt er niet mee instemt dat er 4% van de verkoopopbrengst van de woning wordt ingehouden. Zij heeft dit in haar e-mail van 26 augustus 2019 aan de advocaat van klager herhaald. Ook dit heeft zij gedaan in het belang van haar cliënt. Mede in het licht van de gehele tekst van het proces-verbaal (waarin onder andere termijnen worden genoemd en over het onderhuren van de woning door de cliënt van verweerster wordt gesproken) en de gang van zaken voor zover die uit het klachtdossier blijkt, valt niet in te zien dat verweerster een standpunt heeft ingenomen waarvan zij wist of had moeten weten dat het kennelijk onjuist is. De uitleg van het proces-verbaal is verder aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter.
4.4 Voor zover klager ook klaagt over de toon van de e-mails van verweerster is de voorzitter van oordeel dat verweerster met haar e-mails de grenzen van de aan haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Dat zij in haar e-mail aan de advocaat van klager van 26 augustus 2019 heeft geschreven dat haar cliënt klager een geste verleent door mee te werken aan de verkoop van de woning en dat haar cliënt hoopt dat klager inziet dat daarmee allerlei langdurige, kostbare procedures worden voorkomen is, anders dan klager stelt, niet als chantage aan te merken. Dat verweerster klager in haar e-mail van 16 juli 2019 heeft beschuldigd van misleiding is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft dit gedaan vóór de brief van de heer Y van 25 juli 2019. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager wellicht gegriefd was door het woord misleiding, valt dit verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 11 januari 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.