Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:2

Zaaknummer

20-596/DH/RO

Inhoudsindicatie

Ambtshalve aangevulde klacht. Verweerder heeft in een tegen klaagster ingestelde procedure verzuimd om verweer te voeren. Verweerder heeft klaagster daarnaast niet schriftelijk geïnformeerd over het verloop van de zaak. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 20-596/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: (…) A(…)

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/50 edl/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 november 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31. De raad heeft verder kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 9 november 2020, verstuurd en ontvangen na afloop van de zitting.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Bij volmacht van 1 maart 2017 heeft mevrouw A de heer A gevolmachtigd om namens haar rechtshandelingen te verrichten, waaronder begrepen daden van beheer en beschikking ten dienste van klaagster.

2.3    Klaagster, een horecaonderneming, verkoopt taarten. Deze worden bevroren vanuit het buitenland aangeleverd. Klaagster is verwikkeld (geweest) in een geschil met een vervoerder van de bevroren taarten. De taarten zijn niet op de juiste wijze gekoeld en vervoerd. Als gevolg hiervan heeft klaagster een lading moeten weggooien.

2.4    Op 9 mei 2018 heeft de vervoerder klaagster gedagvaard voor de kantonrechter. De vordering strekt tot betaling van facturen voor diverse transportdiensten met een totale waarde van € 3.431,04 exclusief wettelijke handelsrente. Mevrouw A heeft zich namens klaagster gesteld in de procedure. Vervolgens heeft zij verweerder om bijstand gevraagd.

2.5    Bij brief van 26 juni 2018 heeft verweerder de opdracht van klaagster bevestigd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) Opdracht

[Vervoerder] heeft u gedagvaard en vordert in rechte betaling van de factuur ter zake geleverde (vervoers)diensten. U heeft mij verzocht namens u in rechte op te treden en verweer te voeren tegen de vordering. Daarnaast wilt u schadevergoeding vorderen daar een aantal bestellingen beschadigd zijn geraakt. Hierbij bevestig ik dat ik uw opdracht aanvaard. Deze opdrachtbevestiging en onze algemene voorwaarden zijn ook van toepassing op alle overige werkzaamheden die wij voor u zullen verrichten. (…)”

2.6    Verweerder heeft zich op 26 juni 2018 namens klaagster bij de kantonrechter gesteld. Verweerder heeft die dag om uitstel verzocht voor het verrichten van de benodigde proceshandelingen.

2.7    Bij brief van 29 juni 2018 is aan verweerder meegedeeld dat de kantonrechter een laatste uitstel heeft verleend tot de rolzitting van 26 juli 2018 om 15.30 uur.

2.8    Op 23 juli 2018 heeft verweerder het volgende geschreven aan de kantonrechter:

“(…) In bovenvermelde zaak dien ik namens gedaagde uiterlijk op 25 juli aanstaande een conclusie van antwoord in te dienen.

Voor het opstellen van de conclusie van antwoord heb ik een aantal stukken nodig, waaronder een rapport van een deskundige welke ik tot op heden nog niet heb ontvangen. Het voorgaande omdat de deskundige vanwege ziekte het gewenste rapport nog niet heeft kunnen produceren.

Daarnaast heb ik doordat de rechtsgeldige vertegenwoordiger van cliënt momenteel in het buitenland verblijft nog onvoldoende gelegenheid gehad om een adequaat verweer voor te bereiden. Daar de tegenpartij niet akkoord gaat met eenstemmig verzoek tot uitstel, verzoek ik u mij op basis van voorgenoemde klemmende reden om een laatste maal uitstel. (…)”

2.9    Op 27 juli 2018 is schriftelijk aan verweerder meegedeeld dat uitstel door de kantonrechter is geweigerd en dat vonnis zal worden gewezen.

2.10    Bij vonnis van 24 augustus 2018 heeft de kantonrechter vastgesteld dat klaagster de vordering niet heeft betwist. De kantonrechter heeft de vordering van de vervoerder toegewezen en klaagster is veroordeeld in de proceskosten.

2.11    Op 3 september 2018 heeft de deurwaarder het vonnis op verzoek van de vervoerder aan klaagster betekend.

2.12    Op 27 september 2018 heeft verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

2.13    Bij brief van 9 november 2018 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld.

2.14    Een bericht van 14 december 2018 van een medewerker van Aon aan verweerder heeft als onderwerp “Aansprakelijkstelling [klaagster]. Het bericht heeft verder de volgende inhoud:

“(…) De aansprakelijkstelling heb ik in goede orde ontvangen en ter behandeling doorgezonden naar de verzekeraar (HDI).

Voor vragen en/of opmerkingen neemt de verzekeraar rechtstreeks contact met u op. (…)”

2.15    Bij e-mail van 14 januari 2019 aan verweerder heeft mr. J geschreven dat het de wens van klaagster is dat hij de behandeling van de zaak tegen de vervoerder van verweerder overneemt.

2.16    Op 22 januari 2019 heeft verweerder het dossier aan mr. J overgedragen.

2.17    Het geschil tussen klaagster en de vervoerder is door het gerechtshof behandeld op de zitting van 23 mei 2019. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat klaagster en de vervoerder overeenstemming hebben bereikt. De afspraak houdt, zakelijk weergegeven, in dat klaagster € 1.000,- aan de vervoerder zal betalen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens de visie van de deken verwijt klaagster verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geen verweer gevoerd in de procedure bij de kantonrechter en verweerder heeft ook anderszins geen werkzaamheden verricht in verband met de door klaagster geleden schade.

b)    Door het nalaten van verweerder is de kwestie verjaard.

3.2    De stellingen die klaagster aan deze klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3.3    De raad heeft de klacht ambtshalve aangevuld met het volgende klachtonderdeel.

c)    Verweerder is tekortgeschoten in het voeren van een deugdelijke communicatie met klaagster.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de vraag of klaagster schade heeft geleden, welke omvang deze schade heeft en of verweerder daarvoor aansprakelijk is niet wordt beantwoord door de tuchtrechter, maar door de civiele rechter. Dat wat partijen hierover naar voren hebben gebracht zal daarom niet worden besproken in deze beslissing.

5.2    De raad stelt op grond van het hiervoor in 2.14 weergegeven bericht van 14 december 2018 vast dat verweerder de aansprakelijkstelling van klaagster heeft gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en dat hij in zoverre heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.3    Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De raad zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.4    De raad begrijpt dat klaagster in de eerste plaats klaagt over de omstandigheid dat geen verweer is gevoerd in eerste aanleg. Klaagster is hierdoor in haar belangen geschaad. De raad begrijpt dat klaagster daarnaast stelt dat verweerder de wederpartij niet op deugdelijke wijze aansprakelijk heeft gesteld voor door klaagster geleden schade als gevolg van het ondeugdelijke vervoer van taarten.

5.5    Verweerder heeft op de zitting erkend dat hij geen verweer heeft gevoerd, terwijl hij daar wel verantwoordelijk voor was. Klachtonderdeel a is in zoverre gegrond.

5.6    Of verweerder in het buitengerechtelijke traject zorgvuldig en deugdelijk heeft gehandeld in relatie tot de vordering die klaagster op haar wederpartij meende te hebben kan de raad op basis van het klachtdossier en het over en weer gestelde niet vaststellen. Klachtonderdeel a is in zoverre onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee ongegrond.

5.7    Voor zover klaagster met klachtonderdeel a ook heeft beoogd te klagen over de kosten die zij heeft moeten maken in hoger beroep geldt dat dit een onderwerp is waarover de civiele rechter moet oordelen en niet de tuchtrechter.

Klachtonderdeel b)

5.8    Uit het in 2.17 bedoelde proces-verbaal blijkt dat de wederpartij van klaagster op de zitting op 23 mei 2019 als verweer heeft aangevoerd dat de vorderingen van klaagster verjaard zijn. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat door de rechter is vastgesteld dat de vordering verjaard is. Dit blijkt ook anderszins niet uit het dossier. De raad kan aldus niet vaststellen dat de vorderingen die klaagster op haar wederpartij stelt te hebben verjaard zijn, laat staan dat deze verjaring het gevolg is van een gedraging van verweerder. Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9    De raad stelt voorop dat de zorgplicht die op een advocaat rust meebrengt dat hij zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen.

5.10    Op grond van het klachtdossier en de verklaring van verweerder op de zitting stelt de raad vast dat verweerder niet schriftelijk aan klaagster kenbaar heeft gemaakt welke informatie hij van haar nodig had om verweer te kunnen voeren en wanneer hij deze informatie uiterlijk wenste te ontvangen. Verweerder heeft klaagster ook niet schriftelijk geïnformeerd over de afwijzing door de rechter van het uitstelverzoek en de gevolgen daarvan. Verweerder heeft klaagster niet schriftelijk geïnformeerd over het vonnis, de inhoud daarvan, de mogelijkheid van hoger beroep en de goede en kwade kansen van hoger beroep. Verweerder is met dit verzuim tekortgeschoten jegens klaagster en dat is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Klachtonderdeel c is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft in een tegen klaagster ingestelde procedure verzuimd om verweer te voeren. Verweerder heeft klaagster daarnaast niet schriftelijk geïnformeerd over, zakelijk weergegeven, het verloop van de zaak. Dit alles is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

6.2    Omdat het verzuim van verweerder verband houdt met de kernwaarde deskundigheid acht de raad de maatregel van berisping passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

 7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in 5.5 en ongegrond zoals overwogen in 5.6;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2020.