Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:10
Zaaknummer
200180
Inhoudsindicatie
Beklag tegen de weigering van de Raad van de Orde van Advocaten het verzoek tot inschrijving op het tableau in behandeling te nemen (art. 5). De Raad van de Orde heeft op goede gronden het verzoek tot inschrijving geweigerd, omdat sprake is van gegronde vrees dat klager inbreuk zal maken op bestaande wet- en regelgeving dan wel zal handelen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. In het verleden heeft klager zich uitgeschreven van het tableau nadat de Raad voor Rechtsbijstand hem uitgeschreven heeft en de raad van discipline hem geschorst had (en zijn beroep daartegen ingetrokken). Destijds achtte de Raad voor de Rechtsbijstand de kwaliteit van de rechtsbijstand van klager onvoldoende en is de begeleiding van klager gedurende een jaar door een ervaren advocaat in het asielrecht mislukt. Daarbij heeft een door de orde ingeschakelde deskundige in een onderzoeksrapport over de praktijk van klager geconcludeerd dat sprake is van diverse tekortkomingen in de praktijk van klager betreffende de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft in zijn beklag bij het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de deskundige vastgestelde tekortkomingen zijn aangepakt, klager heeft onvoldoende invulling gegeven aan de toekomstige begeleiding door gemachtigde en er ontbreekt een financieel ondernemingsplan. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 22 januari 2021
in de zaak 200180
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
Raad van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Midden-Nederland
raad van de orde
1 HET BEKLAG
Klager heeft bij de raad van de orde een verzoek ingediend tot inschrijving op het tableau als advocaat. De raad van de orde heeft in de beslissing van 16 juli 2020 geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen. Klager heeft een beklag tegen deze beslissing ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 12 augustus 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
- een memorie van antwoord van 17 september 2020 van de raad van de orde;
- de e-mails van klager van 5 augustus 2020 (met een kopie van een brief van klager aan de deken van 29 juni 2020, met bijlagen), 7 augustus 2020 en 12 augustus 2020;
- een brief van klager van 16 november 2020 met 17 bijlagen en nagezonden een ‘verweerschrift’ van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 december 2020. Daar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn gemachtigde mr. J.W.F. Menick alsmede mr. S.H.W. Le Large, deken, vergezeld van mr. F.M. Haarmans. Klager heeft een kopie van zijn pleitaantekeningen aan het hof verstrekt.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager is op 27 november 1996 ingeschreven als advocaat te [plaatsnaam]. Sinds 2012 voerde hij praktijk in een eenmanskantoor. Klager is geboren in 1943 en derhalve thans 77 jaar oud.
3.2 Op 9 april 2014 heeft de Raad voor de Rechtsbijstand de inschrijving van klager voor het verlenen van rechtsbijstand in asiel- en vluchtelingenrecht beëindigd. De reden hiervoor was dat de kwaliteit van zijn dienstverlening onvoldoende was en de begeleiding van een jaar door een ervaren asieladvocaat was mislukt.
3.3 Naar aanleiding van diverse signalen van onder meer de rechtbank en de Raad voor de Rechtsbijstand en signalen die volgden op een kantoorbezoek, heeft [naam onderzoeker] een onderzoek gedaan naar de dienstverlening door klager. Zij heeft daartoe onder meer 24 cliëntendossiers onderzocht. De conclusie van [naam onderzoeker] was dat dit ernstig onvoldoende was. In het rapport, opgesteld 30 oktober 2014, wordt er onder meer op gewezen dat klager op een te groot aantal uiteenlopende rechtsgebieden werkzaam was, klagers kennis van advocatuurlijke wet- en regelgeving te beperkt was en dat de financiële situatie van de praktijk precair leek. [naam onderzoeker] merkt ter onderbouwing van deze conclusie onder meer op:
“Mijn indruk is dat [klager] nauwelijks weet waar hij mee bezig is. Wanneer ik hem doorvroeg over zijn aanpak en strategie in verschillende zaken, antwoordde hij mij in vage of ontwijkende bewoordingen. (…) Ook uit de dossiers die ik niet met hem heb besproken rijst een beeld op van een advocaat die niets noteert, niets onderzoekt en niet laat blijken vat te hebben op de zaak. (…) [Klager] beschikt niet over de vakbekwaamheid die je van een advocaat mag verwachten. Hij geeft geen blijk van een enigszins ontwikkeld analytisch vermogen, hij formuleert warrig en is niet to the point. (…) [Klager] lijkt mij een tekortschietend zelfinzicht te hebben.”
[naam onderzoeker] stelt voorts vast dat klager de termijnen niet goed bewaakt, slecht of niet met zijn cliënten overlegt, niet altijd voldoende professioneel is in zijn contacten met cliënten, niet of onvoldoende met de wederpartij van zijn cliënten in contact treedt en dat zijn processtukken van onvoldoende kwaliteit zijn.
3.4 Op grond van het voorgaande heeft de Raad van Discipline in het arrondissement Utrecht (verder: de raad van discipline) klager per 17 december 2014 voor onbepaalde tijd geschorst. Het hof heeft bij beslissing van 9 maart 2015 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hiertegen ingestelde beroep.
3.5 Klager heeft zich vervolgens op 12 maart 2015 op eigen verzoek laten schrappen van het tableau.
3.6 Op 19 maart 2020 heeft klager een verzoek ingediend bij de raad van de orde tot inschrijving als advocaat als bedoeld in artikel 2, lid 5 Advocatenwet. Op 29 juni 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij klager is gehoord. Bij beslissing van 16 juli 2020 heeft de deken bericht dat de raad van de orde weigert het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Klager heeft daarop een beklag tegen deze beslissing ingediend bij het hof.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad van de orde kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De grond waarop de raad van de orde in dit geval heeft geweigerd het verzoek van klager in behandeling te nemen is vermeld in artikel 4 lid 1, onder b: het bestaan van gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2 Bij de beoordeling of de raad van de orde terecht geweigerd heeft het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, slaat het hof acht op de rapportage van [naam onderzoeker] uit 2014. De stelling van klager dat [naam onderzoeker] een ondeugdelijk onderzoek heeft uitgevoerd, is door hem niet of althans onvoldoende onderbouwd en wordt door het hof verworpen. Het hof merkt in dat verband op dat de bevindingen van [naam onderzoeker] steun vinden in de daaraan voorafgaande weigering van de Raad voor de Rechtsbijstand om klager nog langer in te zetten. Het hof overweegt vervolgens als volgt.
4.3 [naam onderzoeker] stelt allereerst vast dat klager op een te groot aantal uiteenlopende rechtsgebieden werkzaam was. Ter zitting van het hof noemt klager het asielrecht, strafrecht, ondernemingsrecht en arbeidsrecht als de terreinen waarin hij voornemens is weer werkzaam te zijn, al kan hij desgewenst ondernemingsrecht ook laten vallen. Gelet op de (beperkte) kennis en ervaring van klager is het hof van oordeel dat klager daarmee ‘te veel hooi op zijn vork neemt’. Dat klager voornemens is met gemachtigde samen te gaan werken, maakt dat niet anders omdat gemachtigde voor slechts een klein deel op dezelfde terreinen werkzaam is. Een dergelijke brede inzet brengt zodanige risico’s met zich dat gegronde vrees bestaat dat klager niet zal kunnen voldoen aan de aan hem te stellen eisen. Alsdan zou klager zich schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De bereidheid om eventueel ondernemingsrecht als specialisatie te laten vallen, maakt dat niet anders.
4.4 Het hof acht zoals gezegd van belang dat de Raad voor de Rechtsbijstand in 2014 de inschrijving van klager voor het verlenen van rechtsbijstand in asiel- en vluchtelingenrecht heeft beëindigd. De reden hiervoor was (zo blijkt uit de uitspraak van de raad van discipline van 17 december 2014) dat de kwaliteit van zijn dienstverlening onvoldoende was en de begeleiding van een jaar door een ervaren asieladvocaat was mislukt. Gesteld noch gebleken is dat klager na inschrijving weer door de Raad voor de Rechtsbijstand ingeschreven zal worden. Dat klemt te meer nu klager voornemens is (al dan niet in samenwerking met de praktijk van zijn gemachtigde) werkzaam te zijn in de sociale advocatuur waarbij hij voor zijn inkomen mede afhankelijk is van de Raad.
4.5 Het hof overweegt verder dat gesteld noch gebleken is dat klager naar aanleiding van de bevindingen van [naam onderzoeker] zodanige activiteiten heeft verricht dat de (overige) door [naam onderzoeker] geconstateerde tekortkomingen worden aangepakt. Zo heeft klager ter zitting, desgevraagd, verklaard dat hij na zijn uitschrijving in 2015 geen cursussen (of andere bijscholing) heeft gevolgd. Dientengevolge bestaat twijfel of klager wel over de benodigde kennis beschikt om op genoemde rechtsgebieden met succes werkzaam te zijn. Hetzelfde geldt voor zijn kennis van de advocatuurlijke wet- en regelgeving.
4.6 Het hof overweegt voorts dat een onderbouwing (bijvoorbeeld in de vorm van een beschrijving van het begeleidingstraject) van klagers voornemen ontbreekt. Zijn gemachtigde heeft weliswaar verklaard bereid te zijn om klager te begeleiden bij zijn praktijkvoering, maar hij kon daar ter zitting geen nadere invulling aan geven. Integendeel, gemachtigde heeft desgevraagd verklaard dat hij daarover pas met klager in gesprek zal gaan zodra klager weer ingeschreven is.
4.7 Het hof overweegt ten slotte dat ook een onderbouwing in de vorm van een (financieel) ondernemingsplan ontbreekt. Dat klemt te meer nu [naam onderzoeker] in 2014 al opmerkte dat de financiële situatie precair leek. Het door klager overgelegde ‘aanvullend ondernemingsplan’ zoals opgesteld door Adviesbureau Biko kan niet als zodanige onderbouwing dienen omdat het daarvoor te beperkt van opzet en diepgang is en alleen gebaseerd op schattingen van klager. De enkele omstandigheid dat klager en zijn echtgenote een AOW-uitkering genieten, leidt niet tot een ander oordeel omdat een bedrijfseconomisch deugdelijke bedrijfsvoering niet gebaseerd kan zijn op een alternatieve inkomensbron.
4.8 Gelet op het vooroverwogene is het hof van oordeel dat de raad van de orde op goede gronden heeft geweigerd het verzoek van klager in behandeling te nemen. Hetgeen overigens nog door klager naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 16 juli 2020 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, G. Creutzberg en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 22 januari 2021.