Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:2

Zaaknummer

20-567

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerster mocht namens haar cliënte de voorwaarde blijven stellen dat na het onuitvoerbare vonnis in kort geding eerst een aanvullende regeling voor een veilige overdracht van de kinderen met klager zou worden afgesproken voordat hij de kinderen bij zich zou kunnen hebben. Met deze handelwijze heeft verweerster dan ook geenszins de kortgedinguitspraak gesaboteerd of de belangen van klager onnodig of evenredig geschaad, zonder doel. Kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 januari 2021

in de zaak 20-567/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 juli 2020 met kenmerk Z 1089157/MV/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen (1 tot en met 4).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij beschikking van 14 december 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna verder: de rechtbank) de echtscheiding tussen klager en zijn ex-partner uitgesproken en ten aanzien van hun twee minderjarige kinderen een voorlopige zorgregeling bepaald, in afwachting van de resultaten van overleg van partijen over een definitieve zorgregeling met behulp van het buurtteam. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-partner van klager. Tussen partijen is sprake geweest van een conflictueuze echtscheiding.

1.2    Op 26 maart 2018 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.3    Bij beschikking van 13 februari 2019 heeft de rechtbank de tussen partijen overeengekomen definitieve zorgregeling vastgesteld.

1.4    Bij schrijven van 18 oktober 2019 heeft de ex-partner van klager na een incident haar medewerking aan de zorgregeling opgeschort in afwachting van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.

1.5    Bij vonnis van 23 december 2019 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de kinderen op dinsdagen in januari 2020 bij klager zullen verblijven en klager de kinderen dan om 13.45 uur van school haalt en ze om 17.00 uur weer terugbrengt naar het wijkteam.

1.6    Op 7 januari 2020 om 13.45 heeft klager van een medewerker van de school vernomen dat hij zijn kinderen niet mee mocht nemen. 

1.7    Per e-mail van 10 januari 2020 heeft een medewerker van het wijkteam aan, onder meer, klager en zijn ex-partner laten weten dat de overdracht van hun kinderen niet bij het wijkteam kan plaatsvinden. En verder:

“Hiervoor hebben wij inmiddels een oplossing gevonden. De overdracht kan plaatsvinden bij Family Supporters in plaats van bij het wijkteam. Hiervoor zal het wijkteam een beschikking afgeven na goedkeuring van beide ouders. Hiervoor is het noodzakelijk dat we met jullie beiden (apart als het nodig is) en met SAVE afspraken moeten maken hierover. Zoals over tijden, voorwaarden, duur, etc. Als de afspraken hierover duidelijk zijn voor allen, dan kan family support starten.

 

Helaas heeft [klager] aangegeven dat het gesprek vandaag niet door kan gaan en we dus geen inhoudelijke afspraken kunnen maken over de overdracht. Family Supporters kan hierdoor dus niet starten.”

1.8    Op 20 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.9    Bij kortgedingvonnis van 20 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 13 februari 2019 voor de duur van de voorlopige voorzieningenprocedure gewijzigd en daarin, voor zover relevant, bepaald als voorlopige uitvoerbaar bij voorraad verklaarde zorgregeling:

“[klager] haalt [kind 1] en [kind 2] op dinsdag op uit school, en brengt ze rond 17.00 uur weer terug naar een neutrale plek, zoals Family Supporters, nadat afspraken zijn gemaakt met betrekking tot dit overdrachtsmoment”.

1.10    Per e-mail van maandag 30 maart 2020 om 15:38 uur heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:

Conform het vonnis van de rechter van 20 maart 2020 wil ik morgen 31 maart 2020 mijn kinderen op de school [naam] om 13:45 uur ophalen en terugbrengen naar de “neutrale plek” (namelijk het kantoor van SAVE [adres]) op 17.00 uur van dezelfde dag.”

1.11    Per e-mail van 31 maart 2020 om 12:02 uur heeft verweerster klager als volgt geantwoord:

“In het vonnis van de Voorzieningenrechter van 20 maart jl. is bepaald dat [de kinderen] alleen op dinsdagmiddag bij vader kunnen zijn wanneer VOORAF afspraken zijn gemaakt over het overdrachtsmoment, zoals Family Supporters. Tot heden is niet gebleken dat dergelijke afspraken zijn gemaakt via het wijkteam/Familiy Supporters. Daarbij is het in verband met de corona crises volgens de overheidsinstructies noodzakelijk dat de kinderen thuis bij cliënte blijven.

 

Om deze reden moet ik u berichten dat u de kinderen vandaag niet kan ophalen bij de basisschool [naam].”

1.12    Op 14 april 2020 heeft de rechtbank de kinderen van klager en zijn ex-partner onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

op 7 januari 2020 contact met de school van de kinderen op te nemen en te bevelen dat de kinderen aan haar cliënte worden meegegeven en niet aan klager met welke handelwijze verweerster (sub 1) de uitspraak van 23 december 2019 ten nadele van klager heeft gesaboteerd en (sub 2) zoals blijkt uit haar e-mail van 31 maart 2020 haar cliënte in het nadeel van klager blijft adviseren om zich niet te houden aan de laatste drie beslissingen van de rechtbank.

 

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Nu verweerster heeft betwist dat zij op 7 januari 2020 contact met de school van de kinderen van partijen heeft opgenomen en heeft bevolen dat de kinderen aan haar cliënte zouden worden meegegeven, terwijl klager dat verwijt niet met relevante stukken heeft onderbouwd, is de juistheid van dit verwijt en de gegrondheid daarvan in zoverre niet komen vast te staan.

4.3    Verweerster heeft in haar verweer verder aangevoerd dat het onuitvoerbare kort geding vonnis van 23 december 2019 aanleiding is geweest tot veel contacten nog voor 7 januari 2020 met alle betrokkenen, waaronder het wijkteam, SAVE en ook met de school. Alle betrokken partijen waren het er over eens dat nog tussen partijen aanvullende afspraken moesten worden gemaakt over de overdracht van de kinderen op een neutrale plek in aanwezigheid van een neutrale derde voordat het kortgedingvonnis kon worden uitgevoerd. Volgens verweerster heeft klager toen niet willen meewerken aan het voorstel van het Wijkteam voor de dinsdagen ná 7 januari 2020, zoals dat blijkt uit de e mail van 10 januari 2020.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger van haar cliënte en, gezien de conflictueuze situatie tussen klager en haar cliënte, in het belang van de kinderen haar cliënte naar aanleiding van de drie uitspraken van de rechtbank  adviseren zoals door haar gedaan. Daarnaast mocht zij namens haar cliënte de voorwaarde blijven stellen dat eerst een aanvullende regeling voor een veilige overdracht van de kinderen met klager zou worden afgesproken voordat hij de kinderen bij zich zou kunnen hebben. Met deze handelwijze heeft verweerster dan ook geenszins de kortgedinguitspraak gesaboteerd of de belangen van klager onnodig of evenredig geschaad, zonder doel.

4.5    Op grond hiervan is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld zodat de klacht, met subverwijten, kennelijk ongegrond zullen worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021.

 

Griffier                                                          Voorzitter

 

Vezonden d.d. 4 januari 2021