Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:7
Zaaknummer
19-652/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerster heeft een handtekening op een akte van berusting gelegaliseerd, terwijl deze niet in haar bijzijn was gezet. Verweerder heeft daarmee in strijd met de waarheid een verklaring afgelegd en de kernwaarde integriteit fors geschonden. Verweerder is bovendien lang blijven volhouden dat zij juist heeft gehandeld en heeft ter zitting slechts toegegeven ‘dat er iets fout is gegaan’. De raad legt gelet op de ernst van de gedraging, het gebrek aan inzicht en het tuchtrechtelijk verleden een voorwaardelijke schorsing van 4 weken op.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 19-652/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. E.J.M. Habets
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 februari 2019 heeft de gemachtigde, namens klaagster, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/64 edl/mb van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van 2 november 2020 van de raad. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft de belangen behartigd van de ex-partner van klaagster. Zij heeft namens de ex-partner in de zomer van 2018 de echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt.
2.3 Verweerster heeft op 2 augustus 2018 in een e-mail aan de deurwaarder het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van hedenmiddag zend ik u bijgaand het telefoonnummer van [klaagster]. Het is een Turks nummer dat zij in gebruik heeft [nummer].”
2.4 De rechtbank heeft de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-partner uitgesproken bij beschikking van 8 oktober 2018. Deze beschikking is op 23 oktober 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.5 Op 18 januari 2019 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerster het volgende geschreven:
“Blijkens de echtscheidingsbeschikking is mijn cliënte opgeroepen op het adres van uw cliënt waar zij toen nog stond ingeschreven maar waar zij niet meer woonde (…)
Mij is niet bekend wat u heeft gedaan om de echtscheidingsbeschikking onder de aandacht van mijn cliënte te brengen; zij heeft deze pas ontvangen na tussenkomst van mij.
U heeft de echtscheiding laten inschrijven met een akte van berusting waarop een handtekening is geplaatst die volgens mijn cliënte niet door haar is gezet. (…) U heeft op de akte van berusting ten name van mijn cliënte een verklaring geplaatst inhoudende dat u verklaart ‘dat bovenstaande handtekening afkomstig is van [klaagster]’. Cliënte vertelt mij u nimmer ontmoet te hebben en niet in uw bijzijn een handtekening te hebben geplaatst op een akte van berusting. (…) Blijkens de akte van inschrijving is de beschikking ingeschreven op verzoek van beide echtgenoten; mede dus op basis van de mogelijk vervalste akte van berusting ten name van cliënte.”
Bij de e-mail is de door de gemachtigde genoemde ‘akte van berusting tevens verzoek tot inschrijving’ gevoegd. In deze akte is vermeld:
“[Verweerster], advocaat te Rotterdam, verklaart dat de bovenstaande handtekeningen afkomstig is van [klaagster].
Rotterdam, op 15 oktober 2018.
(handtekening)
[Verweerster]”
2.6 Op 28 januari 2019 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Cliënt heeft mij nimmer aangegeven dat uw cliënte in de opvang verbleef. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift verbleef uw cliënte ook niet in een opvang.
Toen ik de deurwaarder opdracht had gegeven om het verzoekschrift te laten betekenen, ben ik door de deurwaarder gebeld waar het verzoekschrift betekend moest worden. Bij navraag bij cliënt kon dat op het adres waar partijen woonden. Dit heb ik de deurwaarder medegedeeld. De deurwaarder wilde zeker weten of het verzoekschrift haar zou bereiken en heeft naar het nummer van uw cliënte gevraagd. (…) Nadat ik van cliënt het nummer van uw cliënte heb ontvangen, heb ik deze naar de deurwaarder verzonden. Bijgaand zend ik u mijn mail naar de deurwaarder. Een Turkse medewerker van het deurwaarderskantoor heeft dus met uw cliënte gesproken. Hierna is het verzoekschrift door de deurwaarder op haar adres betekend.
Ook zou uw cliënte hebben meegedeeld dat zij zo spoedig mogelijk wil scheiden. Bijgaand zend ik u een whatsapp bericht (in de Turkse taal) tussen cliënt en uw cliënte. Derhalve heb ik de akte van berusting naar het adres van partijen verzonden. Uw cliënte is niet bij mij op kantoor geweest.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster had zich ervan dienen te vergewissen of de deurwaarder werkelijk met klaagster had gesproken en het exploot klaagster zou bereiken.
b) Verweerster heeft, zonder klaagster gezien te hebben, haar handtekening onder de akte van berusting geplaatst, waarmee haar verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd.
3.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klaagster aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure. Ten tijde van de betekening verbleef zij niet in de echtelijke woning. Zij verbleef van 22 juni 2018 tot en met 24 september 2018 in Turkije.
4 VERWEER
4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft verweerster aangevoerd dat klaagster wel degelijk bekend was met de echtscheiding. Verweersters cliënt heeft nimmer aangegeven dat klaagster in de opvang of in Turkije verbleef. Verweerster stelt dat klaagster ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet in een opvang of in Turkije verbleef, maar in de woning van de man.
4.2 Verweerster verwijst naar haar brief van 28 januari 2019 en stelt dat een deurwaarderskantoor een betrouwbare instelling is. Zij mocht er op vertrouwen dat als wordt aangegeven dat contact met klaagster wordt opgenomen, dit ook gebeurt.
4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft verweerster aangevoerd dat zij de akte van berusting heeft opgesteld en naar het adres van partijen heeft verzonden. Zij stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de handtekening van klaagster afkomstig was, omdat haar cliënt haar een WhatsApp-bericht tussen partijen had gezonden, waarin klaagster aangaf zo snel mogelijk te willen scheiden. Verweerster heeft op de zitting toegegeven dat ‘er iets fout is gegaan’.
4.4 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich ervan had dienen te vergewissen of de deurwaarder daadwerkelijk met klaagster had gesproken en het exploot klaagster zou bereiken.
5.2 De raad overweegt dat verweerster een afschrift van het verzoekschrift door de deurwaarder aan klaagster heeft laten betekenen op het adres van de echtelijke woning van klaagster en haar ex-partner. Verweerster diende zich er in dit verband niet van te vergewissen of dit verzoekschrift klaagster zou bereiken (zoals haar wordt verweten), maar, achteraf, of het afschrift van het verzoekschrift rechtsgeldig aan klaagster was betekend. De raad constateert dat dat laatste verweerster echter niet wordt verweten. Dat verweerster zich er niet van heeft vergewist of het verzoekschrift klaagster zou bereiken, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Ook het feit dat verweerster zich er niet van heeft vergewist of de deurwaarder daadwerkelijk met klaagster had gesproken, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Het contact dat de deurwaarder mogelijk met klaagster heeft gehad was immers niet relevant voor de vraag of de betekening door de deurwaarder rechtsgeldig heeft plaatsgevonden of niet. De raad is van oordeel dat het klachtonderdeel onder a in de vorm waarin dit door (de gemachtigde van) klaagster is geformuleerd daarom geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert en dus ongegrond moet worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij, zonder klaagster gezien te hebben, haar handtekening onder een akte van berusting heeft geplaatst, waarmee haar verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd.
5.4 Vaststaat dat de door verweerster gelegaliseerde handtekening op de akte van berusting niet door klaagster is geplaatst in de aanwezigheid van verweerster. Verweerster heeft op de zitting toegegeven dat er ‘iets fout is gegaan’. Zij stelt de akte per post naar het adres van partijen te hebben verstuurd. Zij heeft klaagster niet zelf gezien en heeft er op vertrouwd dat de handtekening op de akte van berusting daadwerkelijk door klaagster was gezet.
5.5 De raad overweegt dat verweerster niet had mogen vertrouwen op de juistheid van de (niet in haar bijzijn gezette) handtekening, ook niet indien haar cliënt haar WhatsApp-berichten had verstrekt waaruit zou blijken dat (ook) klaagster wilde scheiden. Een advocaat mag pas overgaan tot het legaliseren van een handtekening als hij ervoor kan instaan dat die handtekening onder de akte is geplaatst door degene die in de betreffende akte wordt bedoeld. Dit betekent dat verweerster de handtekening op de akte van berusting alleen had mogen legaliseren als deze in haar aanwezigheid door klaagster was geplaatst en verweerster zich door inzage in een identiteitsbewijs of anderszins had kunnen overtuigen van de identiteit van klaagster, althans als verweerster anderszins met zekerheid had kunnen vaststellen dat klaagster die handtekening onder de akte heeft geplaatst. Dit had verweerster bijvoorbeeld kunnen bewerkstelligen door klaagster uit te nodigen op kantoor om de akte van berusting te ondertekenen in het bijzijn van verweerster.
5.6 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel b gegrond moet worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft een handtekening op een akte van berusting gelegaliseerd, terwijl deze niet in haar bijzijn was gezet. Verweerster heeft daarmee in strijd met de waarheid een verklaring afgelegd en de kernwaarde integriteit fors geschonden. Daar komt bij dat verweerster lang is blijven volhouden dat zij wel juist gehandeld had en heeft zij ter zitting slechts toegegeven “dat er iets fout is gegaan”. De raad is geenszins overtuigd van verweersters inzicht in het verwerpelijke van haar handelen.
6.2 Gelet op de ernst van de gedraging, het gebrek aan inzicht van verweerster in de onjuistheid van haar handelen en haar tuchtrechtelijk verleden acht de raad een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en nodig.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.