Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-01-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:15
Zaaknummer
200189
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat. De raad is tot het oordeel gekomen dat het verweerder op grond van het bepaalde in Regel 15 van de gedragsregels 2018 niet vrijstond tegen klager op te treden. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken opgelegd. Evenals de raad van discipline is het hof van oordeel dat verweerder jegens klager in strijd heeft gehandeld met Regel 15 en dat de klacht gegrond is. Het hof acht evenals de raad de aan verweerder opgelegde maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken passend en noodzakelijk.
Uitspraak
BESLISSING
van 22 januari 2021
in de zaak 200189
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 juli 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer 19-785/DH/RO. Deze beslissing is op 20 juli 2020 aan partijen toegezonden. In deze beslissing is de klacht gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken opgelegd. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager en tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2020:106.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift met bijlage van 17 augustus 2020 is op diezelfde datum door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift met bijlage van 1 oktober 2020, ontvangen op 8 oktober 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 november 2020, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij weer (in een nieuwe zaak) is opgetreden tegen klager, terwijl verweerder eerst de advocaat van klager was.
3.2 Ter toelichting op zijn klacht heeft klager onder andere aangevoerd dat verweerder informatie van en over klager uit een eerdere zaak waarin verweerder (mede) de belangen van klager behartigde nadien tegen klager heeft gebruikt in een procedure die verweerder voerde voor de heer D bij het Gerechtshof Den Haag op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 12 Sv).
4 FEITEN
Voor de beoordeling van het beroep gaat het hof uit van de volgende feiten.
4.1 Eind 2015 heeft klager de heer D geholpen met de verkoop van diens gerestaureerde voertuigen (verder ook: voertuigenkwestie).
4.2 De heer D heeft op 14 maart 2017 tegen klager aangifte gedaan ter zake van oplichting dan wel verduistering bij de voertuigenkwestie.
4.3 In het kader van een daarop volgend (fiscaal) strafrechtelijk onderzoek is een auto in beslag genomen. Klager heeft zich, eerst alleen, en vervolgens samen met de heer M, in juni 2017 tot verweerder gewend voor opheffing van het beslag. De heer M werd formeel opdrachtgever: de opdrachtbevestiging aan verweerder is door de heer M in het bijzijn van klager ondertekend. Verweerder heeft een klaagschrift tegen de inbeslagname van de auto ingediend. De eerste factuur is door verweerder op verzoek van de heer M naar klager gezonden. In mailcorrespondentie over deze zaak tussen de heer M en verweerder is klager in cc opgenomen.
4.4 Verweerder heeft vanaf 13 april 2017 tot 11 september 2017 klager bijgestaan in een letselschadezaak.
4.5 Verweerder heeft namens de heer D op 29 mei 2018 in verband met de voertuigenkwestie een conservatoir beslagrekest ten laste van – onder meer – klager ingediend.
4.6 Klager heeft verweerder door tussenkomst van een raadsman per e-mail van 16 juni 2018 laten weten dat klager bezwaar maakt tegen de bijstand van verweerder aan de heer D en hem verzocht zich terug te trekken. Verweerder heeft dat geweigerd en is als advocaat voor de heer D tegen klager blijven optreden.
4.7 Eind 2018 heeft de heer D jegens klager in verband met de voertuigenkwestie een verzoek op grond van artikel 12 Sv ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. Op 14 december 2018 heeft verweerder zich als advocaat van de heer D gesteld in deze procedure.
4.8 Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerders sub 4.5 bedoelde optreden ter zake van het conservatoir beslag voor de heer D, tegen klager (zaak 19-161/DH/RO).
4.9 De deken heeft in zijn dekenvisie van 27 februari 2019 overwogen dat verweerder in strijd handelde met Regel 15 van de gedragsregels 2018 door tegen klager op te treden. Vervolgens is de klacht naar de raad doorgezonden.
4.10 Uit het proces-verbaal van de behandeling van het artikel 12 Sv-verzoek door het Gerechtshof Den Haag volgt dat verweerder op 24 april 2019 ter zake van dat verzoek in raadkamer is verschenen als advocaat van de heer D en in raadkamer onder andere het volgende heeft gesteld:
“[Klager] heeft meerdere huurwoningen, onder andere in het buitenland.”
4.11 De onder 4.8 genoemde klacht van klager is op 15 juli 2019 door de raad gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
4.12 Op 29 juli 2019 heeft klager de onderhavige klacht ingediend over het handelen van verweerder voor de heer D in de artikel 12 Sv-procedure tegen klager.
4.13 Verweerder is op 11 september 2019 opnieuw in raadkamer verschenen als advocaat van de heer D in de artikel 12 Sv-procedure.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad is, zakelijk weergegeven, tot het oordeel gekomen dat het verweerder op grond van het bepaalde in Regel 15 van de gedragsregels 2018 niet vrijstond tegen klager op te treden. Klager kan, in elk geval in materiële zin, als voormalig cliënt van verweerder worden aangemerkt. Aan geen van de drie cumulatieve eisen van Regel 15 lid 3 is voldaan. Nadat verweerder kennis had genomen van de dekenvisie in de eerdere klachtzaak, had hij de artikel 12 Sv-zaak veiligheidshalve niet moeten aannemen, dan wel zich daar in ieder geval uit moeten terugtrekken nadat de raad op 15 juli 2019 in die vergelijkbare zaak tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen had geconcludeerd en hem nota bene daarvoor had berispt. De raad rekent verweerder het (opnieuw) optreden tegen klager in hoge mate aan.
beroepsgronden
5.2 Verweerder heeft net als in eerste aanleg in beroep aangevoerd dat de klacht van klager betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht, die heeft geleid tot de beslissing van de raad van 15 juli 2019. Ook in het kader van die eerdere klacht was volgens verweerder het optreden tegen klager in de artikel 12 Sv-procedure al aan de orde, zodat het om een herhaling van zetten gaat.
5.3 Verweerder heeft verder aangevoerd dat ter zake van de beslagkwestie niet klager, maar de heer M zijn cliënt was. Verweerder heeft wel voor klager opgetreden, maar in een letselschadekwestie. De door D aan verweerder toevertrouwde belangen betreffen dus niet dezelfde zaak als waarin verweerder voor klager heeft opgetreden.
5.4 Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij niet over enige en al helemaal niet over vertrouwelijke informatie beschikte uit de letselschadezaak, die door hem kon worden gebruikt in de artikel 12 Sv-procedure en dat ook niet gebleken is van redelijke bezwaren van klager, zodat voldaan is aan elk van de voorwaarden van Regel 15 lid 3.
5.5 Indien en voor zover er een maatregel dient te worden opgelegd verzoekt verweerder er rekening mee te houden dat hij drie keer wordt gestraft voor hetzelfde feit.
maatstaven
5.6 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in art. 46 Adv.w. omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn Op grond van Regel 15, is het de advocaat niet toegestaan op te treden tegen een cliënt of een voormalige cliënt. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 3 of indien zowel de voormalige of bestaande als de nieuwe cliënt daar overeenkomstig lid 4 van Regel 15 mee instemmen. Het hof acht deze regel bij de invulling van de in art. 46 Adv.w. omschreven normen van belang.
beoordeling in beroep
5.7 Dat het verweerder vanwege eerdere belangenbehartiging van klager niet vrij stond tegen klager op te treden in verband met de beschreven kwestie rond inbeslagname van voertuigen is reeds vast komen te staan bij de onherroepelijk geworden uitspraak van de raad van 15 juli 2019. In deze nieuwe zaak zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die daarop een ander licht werpen. Ten overvloede overweegt het hof daarover als volgt.
5.8 De raad heeft naar het oordeel van het hof ook in deze klachtzaak terecht tot uitgangspunt genomen dat klager – in elk geval in materiële zin – als voormalige cliënt van verweerder dient te worden aangemerkt. De raad heeft vastgesteld dat klager zich eerst alleen, en vervolgens samen met de heer M tot verweerder heeft gewend voor opheffing van het beslag, en dat de heer M alleen formeel opdrachtgever werd. De raad heeft verder vastgesteld dat de eerste factuur door verweerder op verzoek van de heer M naar klager is toegezonden en dat klager degene was die verweerder de instructies gaf. Klager heeft deze feiten niet bestreden. Zij kunnen het oordeel dat klager in materiële zin de cliënt was van verweerder dragen. De raad heeft dus eveneens terecht geoordeeld dat verweerder alleen tegen klager mocht optreden als aan de cumulatieve voorwaarden van Regel 15 lid 3 is voldaan.
5.9 De eerste van die voorwaarden is dat aan de advocaat toevertrouwde belangen niet dezelfde zaak betreffen ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan en daar ook geen verband mee houden. De raad heeft overwogen dat bij de eerdere belangenbehartiging door verweerder dezelfde partijen betrokken waren en dat daaraan dezelfde feiten ten grondslag lagen, als die waarop het artikel 12 Sv-verzoek is gebaseerd. Verweerder heeft in hoger beroep geen feiten aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Met de raad is het hof van oordeel dat al aan deze in Regel 15 lid 3 sub a vermelde voorwaarde niet is voldaan. De bezwaren van verweerder tegen de door de raad ten overvloede gegeven overwegingen ten aanzien van de overige twee voorwaarden behoeven daarom geen behandeling.
5.10 Met zijn beroepsgrond dat de klacht van klager betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht, die geleid heeft tot de beslissing van 15 juli 2019, miskent verweerder dat hij in weerwil van die beslissing zijn rechtsbijstand in de tegen klager gerichte procedure op grond van artikel 12 Sv en daarmee het eerder tuchtrechtelijk gegrond geoordeelde handelen heeft voortgezet; in ieder geval door op 11 september 2019 opnieuw in raadkamer te verschijnen. Over dat voortgezette handelen kon afzonderlijk worden geklaagd.
slotsom
5.11 Evenals de raad van discipline is het hof van oordeel dat verweerder jegens klager in strijd heeft gehandeld met Regel 15 en dat de klacht gegrond is.
maatregel
5.12 Nadat de deken in zijn dekenvisie van 27 februari 2019 had laten weten dat verweerder door zijn optreden tegen klager in strijd handelde met Regel 15 en zelfs nadat op 15 juli 2019 door de raad van discipline aan hem voor die gedraging een berisping was opgelegd en deze beslissing in kracht van gewijsde was gegaan, heeft verweerder zijn rechtsbijstand voortgezet en is hij op 11 september 2019 als advocaat van de heer D in de artikel 12 Sv-procedure in raadkamer verschenen. Door zijn voortgezet handelen en door zijn verweer in de tuchtrechtelijke procedure heeft verweerder er blijk van gegeven de ernst van zijn verwijtbaar handelen in het geheel niet in te zien.
5.13 Gelet op het voorgaande acht het hof evenals de raad de aan verweerder opgelegde maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken passend en noodzakelijk.
proceskosten
5.14 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 750,- kosten van de Staat.
5.15 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van
€ 50,- aan reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juli 2020, gewezen onder nummer 19-785/DH/RO;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 50,- aan reiskosten aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, T.H. Tanja-van den Broek, E.L. Pasma, W.F. Boele, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 22 januari 2021.