Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:10

Zaaknummer

20-827/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening in een familierechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 januari 2021 in de zaak 20-827/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 oktober 2020 met kenmerk R 2020/70 edl/gh, door de raad ontvangen op 23 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is gescheiden. Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) hebben minderjarige kinderen.

1.2    Verweerster heeft klager bijgestaan bij een aantal kwesties die verband houden met de nasleep van de echtscheiding.

1.3    In haar brief van 14 augustus 2018 heeft verweerster klager geadviseerd over zijn wens om de rechtbank te verzoeken om verlaging van de kinderalimentatie op grond van een inkomenswijziging. Verweerster heeft een berekening gemaakt op basis van de financiële gegevens die zij op dat moment tot haar beschikking had en komt op basis daarvan tot de conclusie dat klager € 151,- per maand per kind zal moeten gaan bestalen, terwijl hij tot dan toe € 123,- per maand per kind heeft betaald. Verweerster heeft aan het slot van haar brief het volgende geschreven:

“(…) Wijziging op basis huidige inkomen

Zolang [de vrouw] nog het bedrag van € 123,- per kind per maand van u verlangt is dit voordeliger dan wijziging vragen van de beschikking. U zult dan immers meer moeten betalen. Mocht mevrouw echter overgaan (nu of in de toekomst) tot inning van € 222,- per kind per maand, dan is het wel verstandig om wijziging van de beschikking te vragen. De vraag is of dit gebeurt, want in principe zal het LBIO dan ook zien dat er geen bedrag is opgenomen voor de situatie dat u WW ontvangt.

Wilt u mij laten weten of u toch direct een procedure wilt starten? (…)”

1.4    Op 18 september 2018 heeft klager een bericht gestuurd aan de gezinsvoogd. Hij heeft het bericht ‘cc’ naar verweerster gestuurd. Op 19 september 2018 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven naar aanleiding van zijn bericht:

“(…) Gisteren zag ik jouw mail aan [gezinsvoogd], met daarin weer allerlei opmerkingen ten aanzien van het omgangsmoment. Eigenlijk besloot ik niet te reageren, omdat wij al heel duidelijk besproken hebben dat jij met dit soort dingen moet stoppen (naar mijn mening). Het is inmiddels bekend hoe jij erin staat en het heeft geen enkel nut om dit steeds te ventileren. Je hoeft niet alles te uiten richting de instanties, bespreek dat met een deskundige die jou bijstaat (zoals ook geadviseerd is tijdens de zitting). Bovendien kan je ook helemaal niet bewijzen dat [de vrouw] de kinderen dingen influistert.

Feit is wel dat zolang de verhouding tussen jou en [de vrouw] slecht is, de kinderen dit zullen benutten om jullie tegen elkaar uit te spelen en zich ook niet vrij voelen in het contact met jou. Weet dat je je eigen glazen ingooit als je dit soort mails blijft sturen. En dan bedoel ik in de zin dat jouw prille contact met de kinderen in gevaar komt! Hetzelfde geldt voor een eventueel door de straat rijden (waarvan ik niet weet of dat daadwerkelijk voorgevallen is).

Het is aan jou om te besluiten wel of niet iets te doen met mijn advies. Maar ik adviseer je sterk om mijn advies op te volgen en te zorgen dat jouw kinderen het contact met jou kunnen blijven opbouwen. Mocht je mijn adviezen in de wind slaan, dan kan ik op een gegeven moment ook niets meer voor je betekenen. (…)”

1.5    Op 5 april 2019 heeft verweerster “de laatste beschikking in de omgangszaak” naar klager gestuurd. In het begeleidende bericht heeft verweerster het volgende geschreven:

“(…) De rechtbank heeft toch besloten om de zaak af te doen, vanwege alle onzekerheden en het aanwezig zijn van een gezinsvoogd. Dit betekent dat je voor het al dan niet op gang komen ook afhankelijk-bent van [gezinsvoogd].

Mocht je je t.z.t. echt niet kunnen vinden in haar beslissingen, dan kan je uiteraard een nieuwe procedure starten. Ik denk niet dat het nu zinvol is om hoger beroep in te stellen. Dit levert je op korte termijn niets op en kost ook een hoop geld. Als er nog vragen zijn, laat het me dan weten. (…)”

1.6    Bij e-mail van 10 april 2019 heeft klager gevraagd om een nadere toelichting. Verweerster heeft die dag als volgt gereageerd:

“(…) Omdat hoger beroep vaak een langdurige procedure is en ik betwijfel of het Gerechtshof tot een andere beslissing komt. Uiteraard moet je zelf beslissen of je het wil proberen.

Mocht je hoger beroep wensen, dan raad ik je aan om tijdig een advocaat te zoeken die dit voor jou wil doen. De procedures in Groningen kosten mij te veel tijd en ik zal deze procedures dan ook niet meer aannemen. (…)”

1.7    Bij e-mail van 15 april 2019 aan verweerster heeft klager gevraagd om overleg over, zakelijk weergegeven, de omgang met de kinderen. Op 17 april 2019 heeft klager deze e-mail nog eens onder de aandacht van verweerster gebracht. Klager heeft daarbij het volgende geschreven:

“(…) nu begin ik een beetje het idee te krijgen, dat jij mij van hoger beroep probeert af te houden, omdat jij geen tijd hebt voor deze zaak, en dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn, argumenten na voren 'schuiven zodat ik geen hoger beroep in stel, zodat jij niet noor het noorden hoeft. (…)”

1.8    Op 17 april 2019 heeft verweerster het volgende geschreven:

“(…) Ik begrijp jouw loze stelling niet en vind je onterechte aannames niet prettig. Ik probeer je nergens van af te houden. Ik geef je mijn eerlijke visie, die je niet hoeft te delen. Ik doe dat bij iedere cliënt, ook al is dat niet het gewenste antwoord. Zoals ik al aangaf zal ik jouw hoger beroep niet oppakken vanwege de grote afstand. Dat is mijn vrije keuze. Verder heb je alle mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, alleen zal je een andere advocaat moeten vinden.

lk heb je eerder aangegeven dat nu leidend is wat de voogd bepaalt over het al dan niet hervatten van de omgang. Mocht je je hierin niet kunnen vinden, dan dien je tijdig hoger beroep in te stellen, in de hoop dat er alsnog concreet iets vastgelegd wordt. (…)”

1.9    In de reactie van 18 april 2019 heeft klager geschreven dat hij niet begrijpt dat verweerster hem in hoger beroep niet wil bijstaan in verband met de reisafstand, terwijl verweerster hem wel wilde bijstaan in een geschil over het verlengen van het identiteitsbewijs van een van de kinderen waarin dezelfde reisafstand aan de orde was. Klager heeft verder zijn onbegrip geuit over de omstandigheid dat hij voor omgang met de kinderen afhankelijk is van de voogd.

1.10    Op 23 april 2019 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij een bericht heeft ontvangen van het LBIO. Uit dat bericht is klager gebleken dat de rechtbank op 27 maart 2019 “uitspraak heeft gedaan”. Klager heeft geschreven dat verweerster hem niet van de uitspraak op de hoogte heeft gesteld. Het LBIO heeft geschreven dat klager € 84,- per maand per kind moet betalen. Klager heeft er in zijn bericht aan verweerster op gewezen dat zij hem verkeerd heeft geïnformeerd over de hoogte van de alimentatie en heeft haar hierover uitleg gevraagd. Klager vraagt ook of verweerster contact heeft gehad met de advocaat van de vrouw en, zo ja, wat daaruit is gekomen.

1.11    Op 24 april 2019 heeft verweerster als volgt gereageerd:

“lk heb de beschikking meteen doorgestuurd per mail nadat ik hem ontvangen had. Zojuist heb ik die mail nogmaals aan je doorgezet. lk heb je dus wel degelijk meteen geïnformeerd, zoals beloofd na afloop van de zitting.

Ik heb nooit gezegd dat jij meer moest betalen. Wat ik wel gezegd heb, is dat een wijziging er misschien niet zonder meer kwam. Dit omdat de rechtbank zeer spaarzaam omgaat met wijzigingen en schulden.

Vanwege deze mail en jouw eerdere mails met daarin allerlei onterechte verwijten en aannames heb ik je geprobeerd te bellen. lk kreeg echter geen gehoor.

lk snap oprecht niet waar deze vijandigheid ten opzichte van mij ineens vandaan komt. Er zijn door mij uren besteed aan het inzichtelijk maken van jouw schulden met bijpassende aflossingen voor de zitting (dit omdat het niet aangeleverd is bij mij zoals gevraagd). lk heb alle moeite genomen om jouw financiële positie zo goed mogelijk naar voren te brengen voor de zitting. Van enig overleg met [advocaat van de vrouw] is geen sprake.

Voor wat betreft het hoger beroep geldt, dat ik je heb aangegeven dit niet te zullen doen. Dit heeft te maken met het feit dat ik geen zaken meer doe op toevoeging die zo ver weg zijn. Het loont voor ons kantoor gewoon niet. lk begrijp dat dit vervelend is. Aangezien er een nieuwe toevoeging aangevraagd moet worden voor een eventueel hoger beroep, is er vast een advocaat (al dan niet in de regio Groningen) die een hoger beroep wil instellen. De rechtbank heeft reden gezien om de zaak niet weer aan te houden. Dit betekent dat je nu in eerste instantie afhankelijk bent van wat de voogd en de behandelaar van jouw dochtertje vinden over de voortzetting van het contact tussen jou en de meisjes. Pas als dit negatief zou zijn, is er reden om weer een procedure te starten. lk denk dan niet perse aan hoger beroep, omdat hoger beroep ziet op de huidige beslissing van de rechtbank. (…)”

1.12    In zijn bericht aan verweerster van 24 april 2019 heeft klager nog eens zijn ongenoegen en onbegrip tot uitdrukking gebracht over het advies van verweerster over de alimentatie, over de weigering van verweerster om hoger beroep in te stellen en over het advies van verweerster om in de zomer van 2017 geen kort geding te starten. Klager heeft geschreven dat hij bij het kantoor van verweerster een klacht wil indienen. Op 1 mei 2019 heeft klager opnieuw aan verweerster gevraagd hoe hij een klacht kan indienen bij haar kantoor.

1.13    Op 8 mei 2019 heeft klager op het kantoor van verweerster een klacht ingediend. Op 27 mei 2019 is de reactie van verweerster op de klacht naar klager gezonden. Op 3 juni 2019 is de klacht besproken door klager, verweerster en de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerster. Bij bericht van 19 augustus 2019 heeft de klachtfunctionaris gemotiveerd aan klager kenbaar gemaakt dat de klacht volgens hem ongegrond is.

1.14    Op 2 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.15    Op 20 juli 2020 is de klachtzaak besproken met de deken. Klager en verweerster waren daarbij aanwezig.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klager niet juist geadviseerd over de wijziging van de kinderalimentatie.

b)    Verweerster wilde klager niet bijstaan in hoger beroep in de bodemprocedure.

c)    Verweerster heeft klager voor haar eigen gewin willen bijstaan in een procedure over het identiteitsbewijs van een van de kinderen, terwijl zij bij voorbaat al wist dat deze procedure kansloos was.

d)    Verweerster heeft klager subtiel bedreigd met de mededeling dat klager zijn kinderen niet meer zou mogen zien.

e)    Verweerster stelt geen contact te hebben gehad met de advocaat van de vrouw, terwijl klager heeft vernomen dat dit contact er eigenlijk altijd hoort te zijn.

2.2    Uit het klachtdossier blijkt dat het de wens is van klager om, bij wijze van schadevergoeding, de aan verweerster betaalde eigen bijdrage terug te ontvangen.

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Klager heeft gesteld dat, zakelijk weergegeven, verweerster een ontoereikend en onbegrijpelijk advies heeft gegeven over zijn kansen in de procedure die strekte tot verlaging van de kinderalimentatie.

4.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij haar berekening heeft gebaseerd op een kleinere inkomensverlaging dan de verlaging waarvan volgens klager sprake was. Verweerster heeft klager ook veelvuldig gevraagd om het aanleveren van financiële informatie. Omdat deze informatie lange tijd ontbrak heeft verweerster inderdaad aan klager laten weten dat de kans op een succesvolle afloop van de procedure gering was. Op de valreep heeft klager echter de noodzakelijke stukken aangeleverd. Verweerster heeft deze informatie aan de rechtbank voorgelegd en het heeft uiteindelijk geleid tot een verlaging van de alimentatie.

4.3    De voorzitter stelt vast dat overeenkomstig de wens van klager een procedure is gevoerd die tot doel had de kinderalimentatie te verlagen. De procedure had een voor klager positieve uitkomst. Dat het advies van verweerster van 14 augustus 2018 niet overeenkomt met de uitkomst van de procedure betekent niet dat het een ondeugdelijk advies was. Het advies was volgens de onweersproken stelling van verweerster immers gebaseerd op de op dat moment beschikbare, maar onvolledige informatie. Van onzorgvuldigheid is geen sprake en klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Volgens klager is het onbetamelijk dat verweerster hem niet in hoger beroep wilde bijstaan op de grond dat de reisafstand naar het gerechtshof te groot was. Klager vindt het onbegrijpelijk dat verweerster de reisafstand in hoger beroep te groot vond, maar dat ze wel haar bijstand heeft aangeboden in de onder klachtonderdeel c bedoelde zaak, waarin de reisafstand net zo groot was.

4.5    Verweerster heeft toegelicht dat klager in een bodemprocedure heeft gevraagd om vaststelling van een omgangsregeling. Het verzoek is na een aantal zitting afgewezen; de rechter heeft de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in hoeverre omgang mogelijk is, overgelaten aan een gezinsvoogd. Verweerster heeft betwist dat zij klager ervan heeft proberen te weerhouden om hoger beroep in te stellen. Verweerster heeft wel meegedeeld dat zij klager in hoger beroep niet zou kunnen bijstaan. De reden hiervoor is “dat er vanuit de directie besloten was om zaken die een lange reistijd met zich meebrengen niet meer te doen als het gaat om toevoegingen”. Volgens verweerster was klager hiervan op de hoogte. Verweerster heeft klager wel haar visie gegeven op een eventueel hoger beroep. Volgens de onweersproken stelling van verweerster had klager voldoende tijd om een opvolgend advocaat te vinden.

4.6    De voorzitter stelt voorop dat het een advocaat vrijstaat om de werkzaamheden na afronding van de procedure in eerste instantie te staken. De advocaat dient daarbij zorgvuldig te werk te gaan en moet ervoor waken dat de belangen van de cliënt niet onevenredig worden geschaad.

4.7    De voorzitter is van oordeel dat verweerster bij het staken van haar bijstand aan klager in de omgangskwestie zorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.8    Klager heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat verweerster uitsluitend voor haar eigen gewin haar bijstand heeft aangeboden in een bij voorbaat kansloze procedure over het verkrijgen van een identiteitsbewijs voor een van de kinderen.

4.9    Verweerster heeft aangevoerd dat zij op 15 januari 2019 van de advocaat van de vrouw een verzoekschrift ontving. Dit heeft zij dezelfde dag naar klager gestuurd met de volgende begeleidende tekst:

“Ter informatie bijgaand bericht met bijlage. Voor de goede orde merk ik op dat dit een nieuwe procedure is die niet onder het bereik van de aan u verleende toevoeging valt. Mocht u mijn bijstand wensen, dan verneem ik dat graag.”

Volgens verweerster heeft klager enkele dagen later laten weten dat hij de bijstand van verweerster in deze zaak niet wenst.

4.10    De voorzitter stelt vast dat klager de door verweerster geschetste gang van zaken niet gemotiveerd heeft weersproken. De voorzitter is daarom van oordeel dat verweerster correct heeft gehandeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de door de vrouw ingestelde procedure kansloos was en dat verweerster dat bovendien wist. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.11    Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerster aan klager van 19 september 2018. De voorzitter is van oordeel dat deze e-mail geen bedreiging bevat. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.12    Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen overleg heeft gehad met de advocaat van de vrouw. De stukken in het klachtdossier en de niet feitelijk onderbouwde stellingen van klager geven de voorzitter geen grond om te twijfelen aan dat wat verweerster op dit punt naar voren heeft gebracht. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Schadevergoeding

4.13    Reeds op de grond dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is zal het verzoek tot vergoeding van schade worden afgewezen, nog daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.

Slotsom

4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

-    wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2021.