Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:16

Zaaknummer

20-376/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster in de steek gelaten door haar niet bij de staan bij (de nasleep van) haar echtscheiding. Hij heeft klaagster daarmee ernstig benadeeld. Het nalaten van verweerder raakt aan de kernwaarden kwaliteit en integriteit en is daarom onbetamelijk.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft op de zitting verklaard dat medische problemen ten grondslag liggen aan zijn nalaten jegens klaagster. Verweerder heeft ervoor gekozen om uit privacy oogpunt zijn medische problemen niet nader te onderbouwen. De raad heeft geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid van de verklaring van verweerder maar ziet deze, evenals het feit dat verweerder excuses voor zijn nalaten heeft gemaakt, niettemin niet als een grond voor matiging van de maatregel. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 januari 2021 in de zaak 20-376/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 18 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/35 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de video-zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster heeft verweerder eind 2017 gevraagd om bijstand bij (de afhandeling van) haar echtscheiding.

2.3    Op 22 juli 2019 hebben klaagster en verweerder elkaar op initiatief van verweerder gesproken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niet veel moeite gedaan voor klaagster om alimentatie te krijgen.

b)    Verweerder heeft nagelaten de echtscheiding in te schrijven hoewel klaagster daar keer op keer om heeft verzocht.

c)    Verweerder heeft de wederpartij verteld dat klaagster € 30.000,-  bezit, terwijl klaagster dat bedrag nooit heeft gehad.

d)    Verweerder houdt klaagster aan het lijntje.

e)    Verweerder wil de echtscheiding zo lang mogelijk laten duren.

3.2    Klaagster heeft zelf gezorgd voor de inschrijving van de echtscheiding. Zij heeft zelf daartoe gezorgd dat zij van de rechtbank een grosse van de beschikking ontving. Klaagster heeft haar ex-echtgenoot  zelf gevraagd om betaling van alimentatie en na zijn afwijzing heeft ze vervolgens zelf het LBIO ingeschakeld. Verweerder heeft klaagster het “originele jaarverslag (…) met grosse 1 ZONDER STEMPELS” teruggestuurd.

3.3    De stellingen die klaagster verder aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Op 24 juli 2019, enkele dagen nadat hij klaagster had gesproken, heeft verweerder de deken laten weten dat hij zijn excuses aan klaagster heeft aangeboden. Verweerder heeft geschreven dat hij in de drie maanden ervoor voortvarender had kunnen handelen en dat de echtscheidingsbeschikking eerder ingeschreven had kunnen worden. Volgens verweerder heeft hij afspraken gemaakt met klaagster “met betrekking tot het aanleveren van een aantal originele stukken”.

4.2    Volgens verweerder heeft hij klaagster een originele grosse verstrekt die gebruikt kan worden om de beschikking te executeren. Op die beschikking “hoeft geen akte van non appel (…) te staan”, volgens verweerder. Verweerder heeft klaagster gevraagd “wat zij dan mist”, zodat hij het kan oplossen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft terechtzitting van de raad de klacht in alle onderdelen erkend. Dit betekent dat de klacht in alle onderdelen gegrond is.

    

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klaagster in de steek gelaten door haar niet bij de staan bij (de nasleep van) haar echtscheiding. Hij heeft klaagster daarmee ernstig benadeeld. Het nalaten van verweerder raakt aan de kernwaarden kwaliteit en integriteit en is daarom onbetamelijk.

6.2    Verweerder heeft op de zitting verklaard dat medische problemen ten grondslag liggen aan zijn nalaten jegens klaagster. Verweerder heeft ervoor gekozen om uit privacy oogpunt zijn medische problemen niet nader te onderbouwen. De raad heeft geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid van de verklaring van verweerder maar ziet deze, evenals het feit dat verweerder excuses voor zijn nalaten heeft gemaakt, niettemin niet als een grond voor matiging van de maatregel. De raad acht de maatregel van berisping passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M. van den Boogerd en P.J.E.M. Nuiten leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021.