Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:5

Zaaknummer

20-288/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 januari 2021

in de zaak 20-288/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 25 mei 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 13 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 20 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 978711 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 25 mei 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 25 mei 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 25 juni 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 8 december 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager aan de raad van 8 juli 2020.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt dat, anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, verweerster de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid wel heeft overschreden. Vanaf het begin af aan was duidelijk dat de cliënt van verweerster haar feiten had verteld die niet juist waren of zelfs leugenachtig. De cliënt van verweerster wilde op enig moment de vordering van klager betalen maar verweerster heeft er blijkbaar voor gezorgd dat haar cliënt door wilde procederen. Daar zit de nodeloze schending van de belangen van klager. Klager heeft kosten moeten maken voor de procedures terwijl die procedures onnodig waren.

2.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt dat verweerster wist dat haar cliënt niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Toch heeft zij een toevoeging aangevraagd. Dit heeft tot gevolg gehad dat de cliënt van verweerster kon procederen tegen lage kosten, hetgeen ten nadele van klager was omdat de procedures hierdoor langer duurden en meer hebben gekost. Er is dan ook wel degelijk sprake van een eigen belang van klager bij dit klachtonderdeel.

2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 4 januari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.