Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:9

Zaaknummer

20-424/A/A

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Verzet is voor een deel gegrond, omdat de voorzitter een van de onderdelen van de klacht verkeerd heeft gelezen en er dus in redelijkheid aan de juistheid van de voorzittersbeslissing kan worden getwijfeld. De inhoudelijke beoordeling van dat onderdeel van de klacht leidt tot een ongegrondverklaring. Het verzet tegen de overige klachtonderdelen is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 januari 2021

in de zaak 20-424/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 30 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 4 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1075338/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdeel c) op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 11 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift en de verzetgronden op 12 augustus 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 30 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op zitting overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Volgens klager heeft de voorzitter haar beslissing dat klachtonderdelen a) en b) zich lenen voor een gezamenlijke behandeling niet gemotiveerd en daarom mist deze beslissing rechtskracht en komt deze voor vernietiging in aanmerking. Verder heeft klager gesteld dat de voorzitter in haar beslissing niet ingaat op klachtonderdeel c) dat verweerder eerdere procedures niet heeft ingebracht in de procedure die op het moment van de indiening van de klacht bij de deken en ook nu nog loopt. Daarom is artikel 46 lid 1 onder a Advocatenwet volgens verweerder niet van toepassing op klachtonderdeel c) en is dat klachtonderdeel ontvankelijk.

2.2    Tegen de feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Op de zitting heeft klager toegelicht dat hij met klachtonderdeel c) bedoeld heeft erover te klagen dat verweerder de stukken uit eerdere procedures niet in de nog lopende verzetprocedure bij de rechtbank Amsterdam heeft overgelegd. Met klager constateert de raad dat de voorzitter dit niet bij haar beoordeling van klachtonderdeel c) heeft betrokken. Omdat de voorzittersbeslissing op dit punt uitgaat van een verkeerde lezing van de klacht kan in redelijkheid aan de juistheid van die beslissing worden getwijfeld. Het verzet tegen klachtonderdeel c) is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad klachtonderdeel c) inhoudelijk zal beoordelen.

4.3    Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie aan de deken van 9 april 2020 opgemerkt dat hij alle stukken van het kort geding inclusief producties in de bodemprocedure heeft overgelegd en daarbij een productielijst heeft opgenomen. Verweerder heeft op de zitting ook naar deze schriftelijke reactie verwezen en opgemerkt dat er geen andere stukken waren. Desgevraagd heeft klager op zitting verklaard dat hij niet op deze productielijst heeft gereageerd. Omdat klager de toelichting van verweerder op dit punt niet heeft weersproken en uit de stukken verder ook niet blijkt dat er meer stukken waren dan die verweerder in de lopende bodemprocedure heeft overgelegd, is klachtonderdeel c) ongegrond.

4.4    De raad heeft op grond van de dossierstukken en de verklaringen van klager en verweerder geen aanleiding om ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. De voorzitter is de bij de beoordeling van deze klachtonderdelen uitgegaan van de overgelegde dossierstukken en heeft daarbij rekening gehouden met de relevante feiten en omstandigheden. Dat de voorzitter in haar beslissing niet heeft gemotiveerd waarom zij klachtonderdelen a) en b), die beide gaan over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder, gezamenlijk heeft behandeld, betekent niet dat aan de juistheid van de beslissing over deze klachtonderdelen kan worden getwijfeld. De verzetgronden tegen klachtonderdelen a) en b) slagen niet. De voorzitter heeft deze klachtonderdelen in haar beslissing dus terecht kennelijk ongegrond verklaard.  

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter over klachtonderdelen a) en b) ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar deze klachtonderdelen. De raad zal het verzet tegen klachtonderdelen a) en b) daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart het verzet tegen klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 11 januari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.