Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:1

Zaaknummer

20-554

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over (voormalig) deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Van beïnvloeding of aantasting van de onafhankelijkheid van advocaten door verweerder is geen sprake. Evenmin is gebleken van onder meer het tonen van onprofessionele betrokkenheid of het passief blijven jegens advocaten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 januari 2021

in de zaak 20-554/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 juli 2020 met kenmerk Z 1069468/MM/SD, door de raad ontvangen op 17 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld geweest in een procedure gericht op het verkrijgen van een verklaring voor recht. Klagers toenmalige advocaat werd van het tableau geschrapt nadat hij hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2015.

1.2    Klager werd vervolgens in dit hoger beroep bijgestaan door advocaat mr. P.

1.3    Klager wendde zich op 4 december 2017 tot verweerder met het verzoek te interveniëren, omdat mr. P weigerde door klager in het geheim gemaakte opnames van gesprekken in de procedure over te leggen.

1.4    Verweerder heeft bij brief van 5 december 2017 aangegeven niet te kunnen en zullen interveniëren met een verwijzing naar de positie van de advocaat als dominus litis.

1.5    Klager heeft op 7 december 2017 aan verweerder te kennen gegeven dat mr. P zich aan zijn zaak had onttrokken. Klager heeft verweerder verzocht een advocaat te benoemen.

1.6    Verweerder heeft vervolgens bij brief van 11 december 2017 een andere advocaat, mr. K, aangewezen om klager bij te staan. In de brief staat onder meer het volgende:

“Ik wijs u er tenslotte nog op, dat het een advocaat niet vrijstaat om geluidsopnamen (van zittingen), die buiten medeweten en/of toestemming van alle aanwezige partijen zijn gemaakt, in het geding te brengen.”

1.7    Verweerder heeft de hiervoor genoemde brief van 11 december 2017 ook aan mr. K doen toekomen. In de begeleidende brief van 11 december 2017 aan mr. K heeft verweerder onder meer geschreven:

“Mocht u [klager] negatief adviseren, dan wijs ik u er volledigheidshalve op dat volgens de tuchtrechtspraak de door de deken aangewezen advocaat zijn advies goed dient te motiveren.”

1.8    Op 12 december 2017 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Mag ik – louter en alleen voor mijn kennis – weten waar onder welk artikel staat (…) dat het advocaten niet vrijstaat niemand tevoren gemelde opnames van zittingen, in het geding te brengen?”

1.9    Op 14 december 2017 heeft verweerder daarop in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“Een advocaat kan zich met recht bezwaard voelen om een cliënt bij te staan die het bestaat om in het geheim opnames te maken. Hij is niet gehouden deze opnames, of transcripties desgevraagd in een procedure in te brengen. Dat is een ethische regel die valt onder gedragsregel 1 en art. 46 advocatenwet. Mede bepalend is het wetboek van Strafrecht waarin onder meer is bepaald dat het strafbaar is om in het geheim geluidsopnames te maken als degene die die opnames maakt niet tevens aan deze gesprekken deelneemt. Neemt hij wel deel dan kan het onder omstandigheden geoorloofd zijn. Maar dan nog behoeft een advocaat daar geen medewerking aan te verlenen. Daarnaast gelden bij de rechtbank en hoven huisregels die verbieden dat er zonder uitdrukkelijke toestemming van de comparerende rechter geluidsopnames worden gemaakt. Dat is een gedragsregel die naar mijn oordeel voor advocaten een reden moet zijn om de diensten te weigeren als een cliënt eist dat dergelijke verboden opnames of transcripties ervan in geding worden gebracht.”

1.10    Mr. K heeft zich, op verzoek van klager, begin maart 2018 onttrokken aan klagers zaak. In haar brief van 2 maart 2018 heeft mr. K onder meer het volgende geschreven:

“Wij hebben gesproken over de door u gemaakte geluidsopnamen van zittingen. U heeft deze geluidsopnamen gemaakt zonder medeweten van wie dan ook. (…) Ik heb met u besproken dat het een advocaat, zoals de deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland u eveneens reeds heeft laten weten, niet vrij staat om deze opnamen in het geding te brengen. (…) Ik heb aan u aangegeven dat ik niet bereid ben om deze geluidsopnamen, nu dit mij niet vrijstaat, aan het gerechtshof te overleggen.”

1.11    Op 26 maart 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen. In het arrest is onder meer vermeld:

“Zoals ook ten pleidooie aan partijen medegedeeld, heeft het hof de door [mr. L, advocaat klager] bij akte van 7 november 2018 overgelegde producties slechts toegelaten voor zover daarop tijdens het pleidooi een beroep is gedaan. (…) Het hof heeft de overige – omvangrijke en onnodig laat ingediende – stukken geweigerd. (…) Hetgeen namens [wederpartij] (..) naar voren is gebracht over de wel toegelaten producties en dan met name de transcripties, maakt dit reeds ter zitting gegeven oordeel van het hof niet anders. [Wederpartij] is na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld om op de toegelaten producties (nader) te reageren en daarmee is aan het beginsel van hoor en wederhoor voldaan.”

1.12    Op 23 september 2019 heeft klager bij de het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.  Bij beslissing van 14 januari 2020 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.13    Per 13 maart 2020 heeft verweerder zijn functie als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland neergelegd.

1.14    Verweerder heeft bij brief van 18 maart 2020 gereageerd op klagers klacht. Verweerders reactie is geprint op briefpapier van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door:

1.    advocaten (negatief) te beïnvloeden door aan te geven dat het de advocaten in deze kwestie niet vrij zou staan om het door klager verkregen bewijsmateriaal (geluidsopnames) aan de rechter over te leggen;

1.1.    het tegen de wil van cliënten doen aan zelfcensuur (door advocaten) in stand te houden;

1.2.    na te laten corrumperende advocaten op hun gedrag aan te spreken;

1.3.    repressieve maatregelen (buiten de regelgeving om) toe te passen jegens advocaten;

1.4.    de onafhankelijk van de advocaat aan te tasten;

1.5.    onprofessionele betrokkenheid te tonen;

1.6.    passief te blijven jegens advocaten die zich niet tijdig aan de zaak hebben onttrokken;

2.    open normen zoals ethiek naar eigen hand te zetten;

3.    feiten te negeren en/of te verdoezelen, feiten die corruptie van vakgenoten, rechters en J&V kunnen aantonen;

3.1.    ondubbelzinnig de schijn van partijdigheid/partijverstrengeling te wekken;

3.2.    voor rechters en J&V belastend bewijsmateriaal buiten de procedure te plaatsen en/of dat materiaal in de doofpot te willen stoppen;

3.3.    de belangen van klager (en die van zijn kind) opzij te zetten;

4.    misbruik te maken van zijn positie en/of bevoegdheid;

5.    klagers rechtsgang te belemmeren;

6.    klager zomaar te beschuldigen bovendien van het plegen van een strafbaar feit; verweerder heeft geen aangifte gedaan en kan zijn beschuldigingen niet waarmaken;

6.1.    met het oog op producties 16, 16/1 en de (door verweerder) naar voren gebrachte ‘ethiek’ de psychische mishandeling/mishandeling van klager en zijn kind door betrokken gedragsdragers (m.n. J&V) door de vingers te zien;

7.    slechts uit te gaan van de advocaat als ‘dominus litis’ en daarbij voorbij te gaan aan de praktijk dat uiteindelijk de cliënt verantwoordelijk is/wordt gehouden voor de procedure;

8.    zijn verweer in te dienen op briefpapier van de deken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Concreet betekent dit dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken op de punten die in deze zaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ad klachtonderdeel 1 (inclusief 1.1 t/m 1.6)

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij mr. K negatief heeft beïnvloed door haar als zijn persoonlijke mening kenbaar te maken dat het advocaten niet vrij zou staan het door klager verkregen bewijsmateriaal aan de rechter over te leggen. Klager wijst erop dat het Gerechtshof Leeuwarden in 2019 het bewuste bewijsmateriaal (in het geding gebracht door klagers toenmalige advocaat) heeft geaccepteerd. Ook is het opmerkelijk dat verweerder in 2016 geen punt maakte van de wijze waarop bewijsmateriaal was verkregen. Door mr. K te verbieden evident bewijsmateriaal (geluidsopnames) in het geding te brengen heeft verweerder zich op oneigenlijke wijze in de lopende procedure gemengd. Ook de aansporing een eventueel negatief advies vooral goed te motiveren betekent een inmenging door verweerder in de procedure, aldus klager.

4.3    Verweerder stelt dat hij gemotiveerd niet is ingegaan op een verzoek van klager om te interveniëren tussen klager en mr. P. Daarop verzocht klager om aanwijzing van een advocaat. Verweerder heeft op 11 december 2017 positief beslist op dit verzoek met de aanwijzing van mr. K. Klager verklaarde zich tevreden met deze aanwijzing. Verweerder heeft zowel klager als mr. K op de hoogte gesteld van mogelijk relevante tuchtrechtspraak. Verweerder is, naar aanleiding van een vraag om toelichting van klager, nader ingegaan op de onafhankelijkheid van de advocaat, ook ten opzichte van de eigen cliënt. Van beïnvloeding of van aantasting van de onafhankelijkheid van de betrokken advocaat of het tonen van onprofessionele betrokkenheid door verweerder is geen sprake geweest, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt dat verweerder zich in zijn berichten aan klager en aan mr. K heeft gebaseerd op bestaande jurisprudentie en regelgeving. Het stond verweerder vrij om klager en mr. K te informeren zoals hij heeft gedaan in zijn brieven van 11 december 2017. Van (negatieve) beïnvloeding van advocaten is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.

4.5    De voorzitter is evenmin gebleken van het aantasten van de onafhankelijkheid van de advocaat, het tonen van onprofessionele betrokkenheid of het passief blijven jegens advocaten die zich niet tijdig aan de zaak hebben onttrokken. De verwijten onder 1.1 tot en met 1.6 zijn door klager (verder) niet (concreet) onderbouwd. Bij gebreke van die onderbouwing – en de betwisting van verweerder – kan de voorzitter de juistheid van de verwijten niet vaststellen.

4.6    De voorzitter zal klachtonderdeel 1 (inclusief 1.1 tot en met 1.6) daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel 2

4.7    Klager stelt dat verweerder de open norm ‘ethiek’ naar zijn hand zet door het bewijsmateriaal als onethisch te bestempelen, waardoor hij de rechtsgang voor klager belemmerde. Verweerder heeft kennis genomen van documentair bewijs dat corruptie binnen de rechterlijke macht en J&V aantoont, maar deze informatie achtergehouden, aldus klager.

4.8    Van het naar eigen hand zetten van open normen zoals ethiek is de voorzitter niet gebleken. Zoals hiervoor reeds overwogen geldt dat verweerder zich in zijn berichten steeds heeft gebaseerd op bestaande jurisprudentie en regelgeving. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen 3, 4 en 5 (inclusief 3.1 t/m 3.3)

4.9    Klager stelt dat verweerder de schijn wekt zich innig verbonden te voelen met ‘zijn’ advocaten, het J&V, betrokken rechters en met zijn eigen visie op de wijze van het handelen van de advocatuur. Het ziet er naar uit dat verweerder in dit geval ijvert voor een zekere rust binnen eigen gelederen, het handhaven van de status quo. Verweerder wekt de schijn de rechtspraak te willen controleren en klagers rechtsgang te willen controleren. Het ontbreekt verweerder aan voldoende afstand en objectiviteit met betrekking tot het bewijsmateriaal. Daarnaast heeft verweerder verzuimd de advocaten uit te leggen wat het precies inhoudt om goede justitie na te streven, aldus klager.

4.10    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager onder meer dient aan te tonen dat verweerder feiten negeert en/of verdoezelt, misbruik maakt van zijn positie en klagers rechtsgang belemmert. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klager niet voldoende. Het is aan klager de juistheid van zijn stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen. Bij gebreke van die onderbouwing en de uitdrukkelijke betwisting van verweerder kan de voorzitter de juistheid van klagers stellingen niet vaststellen. De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel 6

4.11    Klager stelt dat verweerder bij e-mail van 14 december 2017 ongefundeerd heeft beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit.

4.12    De voorzitter leest in de betreffende e-mail van verweerder geen beschuldiging van enig strafbaar feit. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 7

4.13    Klager stelt dat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat de cliënt-opdrachtgever uiteindelijk eindverantwoordelijk wordt gehouden voor hetgeen de advocaat ter zitting wel of niet naar voren brengt.

4.14    De voorzitter overweegt dat klager lijkt te miskennen dat de advocaat volgens gedragsregel 14 de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klagers stelling op dit punt feitelijk onjuist is. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel 8

4.15    De voorzitter overweegt dat klager terecht heeft opgemerkt dat verweerder zijn reactie van 18 maart 2020 heeft ingediend op briefpapier van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

4.16    De voorzitter is van oordeel dat verweerders reactie niet op briefpapier van de Orde van Advocaten verzonden had mogen worden, nu hij op dat moment geen deken meer was. Verweerder heeft dit ook erkend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is evenwel geen sprake. Klager is door dit feit bovendien niet in enig (tuchtrechtelijk) belang geschaad. Dit klachtonderdeel zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

Conclusie

4.17    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021.

 

Griffier                                                              Voorzitter

 

Verzonden d.d. 4 januari 2021