Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:93

Zaaknummer

20-179/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Verweerder heeft opgetreden in privéhoedanigheid. Geen aanknopingspunten met de praktijkuitoefening en ook geen sprake van een gedraging die absoluut ongeoorloofd is.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 april 2020

in de zaak 20-179/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde mr. I.F. Schouwink

advocaat te Breda

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 maart 2020 met kenmerk 2018-706701, door de raad ontvangen op 9 maart 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld in procedures tegen zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote). Samen hebben zij kinderen. Klager wordt bijgestaan door mr. D. Mr. Z heeft sinds 2013 de ex-echtgenote als advocaat bijgestaan. Verweerder is de huidige partner van de ex-echtgenote.

1.2    Bij brief met bijlagen van 12 augustus 2013, gericht aan de officier van justitie, heeft mr. Z namens de ex-echtgenote en de kinderen een strafrechtelijke aangifte tegen klager gedaan.

1.3    Verweerder is als partner van de ex-echtgenote aanwezig geweest bij een gesprek tussen mr. Z en vertegenwoordigers van het OM op 25 augustus 2014.

1.4    In 2018 heeft klager een of meer WOB-verzoeken gedaan, naar aanleiding waarvan hij de beschikking heeft gekregen over verschillende documenten. Onderdeel daarvan waren twee e-mails aan de officier van justitie van 4 en 8 september 2014. Op de kopie in het dossier van de raad zijn naam en/of e-mailadres van de verzender van die e-mails weggelakt. De inhoud van de e-mail van 4 september 2014 luidt: “Hiermee bevestig ik dat, zoals gisteren besproken, alle exemplaren (zowel; hard copy als digitaal) van uw eerdere brief van 26 augustus jl. zijn vernietigd.(…) zou graag nog zien dat u in de eerste alinea van uw brief vermeldt dat het gesprek van 25 augustus jl. heeft plaatsgevonden op uw uitnodiging”. De e-mail van 8 september 2014 luidt: “Mag ik nog van u vernemen?”. Ander onderdeel was een e-mail van de officier van justitie van 10 september 2014 met de volgende inhoud: “Geachte heer [weggelakt] Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist zend ik u mijn brief van 26 augustus 2014, gericht aan mr. [weggelakt]”

1.5    Op 1 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder en over mr. Z. Het klachtdossier over mr. Z is bij de raad bekend onder zaaknummer 20-031/A/A. In die zaak wordt ook vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder en/of mr. Z heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, een  originele brief van het OM van 26 augustus 2014 alsook de e-mail(s) met het/de digitale bestand(en) die met genoemde brief overeenkomen laten verdwijnen en/of vernietigd.

b)    Verweerder en/of mr. Z heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, bij de ontvangst van de ‘nieuwe’ brief van het OM van (wederom) 26 augustus 2014 (vermoedelijk aan mr. Z op of omstreeks 3 of 4 september 2014, aan verweerder in elk geval door de e-mail van het OM van 10 september 2014 om 12.26 uur) medewerking verleend aan een door het OM gepleegde antedatering.

c)    Verweerder en/of mr. Z heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, het OM verzocht eerder bestaande stukken van de e-mail van de ex-echtgenote aan het OM van 9 maart 2015 te laten verdwijnen en/of vernietigen.

d)    Verweerder heeft vervolgens op (meermaals herhaalde) verzoeken van mr. D en klager in 2018 geweigerd de missende informatie alsnog te verstrekken.

e)    Verweerder heeft in zijn e-mail van 4 september 2014 aan de officier van justitie geprobeerd de officier van justitie iets te laten opschrijven dat kenbaar onwaar was.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Aan de klacht ligt ten grondslag de hiervoor in 1.4 geciteerde e-mails van 4, 8 en 10 september 2014. De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld in welke hoedanigheid verweerder is opgetreden ten aanzien van de door klager aan hem gemaakte verwijten.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat de ex-echtgenote mr. Z in 2013 de opdracht heeft gegeven strafrechtelijke aangifte te doen tegen klager. Hij is als partner van de ex-echtgenote aanwezig geweest bij een gesprek met vertegenwoordigers van het OM en is dan ook niet opgetreden als advocaat, aldus verweerder. Klager betwist dit. Verweerder heeft de ex-echtgenote in de periode na het gesprek van 25 augustus 2014 als advocaat bijgestaan en hij deed dit ook al op en vanaf 4 september 2014. Mr. Z lijkt na het najaar van 2014 van het toneel te zijn verdwenen en het is heel goed voorstelbaar dat verweerder haar rol heeft overgenomen, eerst een beetje en toen helemaal. Verweerder heeft de e-mails van 4 en 8 september 2014 naar alle waarschijnlijkheid aan de officier van justitie verstuurd, vanuit zijn zakelijke e-mailadres, als advocaat, aldus klager.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat klager tegenover de betwisting daarvan door verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder is opgetreden als advocaat. Klager heeft niet betwist dat mr. Z tijdens het gesprek op 25 augustus 2014 is opgetreden als advocaat van de ex-echtgenote. Dat verweerder de rol van mr. Z vanaf het najaar van 2014 zou hebben overgenomen, dat klager een veelheid aan e-mails zou hebben van en aan verweerder als advocaat van de ex-echtgenote en dat de officier van justitie in een e-mail aan mr. D van 26 oktober 2015 heeft geschreven “Daarnaast beschik ik nog over enige correspondentie met de advocaten van [de ex-echtgenote]” is onvoldoende voor de conclusie dat verweerder in de onderhavige kwestie als advocaat van de ex-echtgenote is opgetreden. Dat kan evenmin worden geconcludeerd uit de inhoud van de e-mails van 4 en 8 september 2014, voor zover verweerder die e-mails heeft verstuurd hetgeen de voorzitter niet kan vaststellen. De voorzitter gaat er dan ook vanuit dat de verwijten die klager verweerder maakt zien op privégedragingen van verweerder. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid –, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat, of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat de gedragingen die klager verweerder verwijt geen verband houden met zijn praktijkuitoefening. De verweten gedragingen vloeien voort uit de strafrechtelijke aangifte die mr. Z namens de huidige partner van verweerder tegen klager heeft gedaan. Die aangifte an sich houdt geen verband met verweerders praktijkuitoefening. Evenmin is naar het oordeel van de voorzitter sprake van gedragingen van verweerder die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van zijn beroepsuitoefening. Dit betekent dat de door klager verweten gedragingen van verweerder niet vallen onder het tuchtrecht en dat de klacht reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 20 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.