Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:90

Zaaknummer

20-187/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd betekent een slagingskans van 50% of meer dan er ook eens kans bestaat (van 50% of minder) dat de onderhandelingen niet zouden slagen. Dat die inschatting onjuist was en verweerder dat wist of had kunnen weten is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 april 2020

in de zaak 20-187/A/A

naar aanleiding van de klacht van: 

klager

over:  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 maart 2020 met kenmerk 2018-951678/EJH/SH/, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en I tot en met IV.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In januari 2019 hebben klager en diens rechtsbijstandsverzekeraar Univé Rechtshulp (hierna: Univé) verweerder de opdracht gegeven een second opinion te schrijven met betrekking tot een geschil tussen klager en een aannemer. Dat geschil was op 7 november 2018 geëindigd in een voor klager negatief vonnis. Klager en Univé hebben verweerder verzocht een procesadvies te geven over de haalbaarheid van een hoger beroep.

1.2    Op 25 februari 2019 heeft verweerder zijn (negatieve) procesadvies aan klager en Univé verstrekt.

1.3    Verweerder is door de advocaat van de wederpartij van klager benaderd met het verzoek in overleg te treden om de zaak te schikken. Bij e-mail van 18 maart 2019 heeft verweerder klager geschreven:

“[De advocaat van de wederpartij] belde mij zojuist. Die wilde weten wat de insteek van het hoger beroep zou worden en gaf aan dat – mits ik hem kort zou informeren over de argumenten die we in hoger beroep zouden aandragen – zijn cliënt wellicht zou willen bewegen tot het sluiten van een schikking.

Ik ben graag bereid om namens u met hem in onderhandeling te gaan en hem in een kort mailbericht aan te geven waarom in hoger beroep anders geoordeeld zou kunnen worden dan in eerste aanleg, maar de verzekeraar biedt daarvoor geen dekking. Ik verneem daarom graag of u mij opdracht verleend om die onderhandelingen in te gaan. Mijn uurtarief bedraagt € 225,- plus 6% kantoorkosten plus 21% btw en dat is € 288,59 inclusief. Ik stel voor dat ik in eerste instantie circa 1 à 2 uur maar minder als dat kan zal bestreden aan het formuleren van een mail en het voeren van onderhandelingen.” 

1.4    Op 20 maart 2019 heeft klager verweerder opdracht gegeven met de wederpartij te onderhandelen.

1.5    Bij e-mail van 22 maart 2019 heeft verweerder een reactie aan de advocaat van de wederpartij gestuurd. Bij e-mail 28 maart 2019 heeft de advocaat van de wederpartij verweerder meegedeeld dat hij op grond van de e-mail van verweerder geen reden ziet de zaak te schikken.

1.6    Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 548,31 inclusief kantoorkosten en btw bij klager in rekening gebracht.

1.7    Op 29 april 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over verweerder. Op diezelfde dag heeft een kantoorgenoot van verweerder, mr. R, namens de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder (hierna: de klachtenfunctionaris) de ontvangst van de klacht bevestigd en klager gewezen op de kantoorklachtenregeling.

1.8    Bij e-mail aan klager van 3 mei 2019 heeft verweerder op verzoek van mr. R een reactie gegeven op de klacht. Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van dezelfde dag, met cc aan mr. R en de klachtenfunctionaris, meegedeeld dat dit voor hem de eerste keer is dat hij ziet dat een klacht worden behandeld door dezelfde persoon als waartegen de klacht is ingediend en dat in een normale organisatie een klacht door een derde behoort te worden behandeld.

1.9    Mr. R heeft klager hierop bij e-mail van eveneens 3 mei 2019 meegedeeld dat hij verweerder in de gelegenheid had gesteld op de klacht te reageren en dat volgens de kantoorklachtenregeling klager en verweerder moeten trachten in onderling overleg, en als dat niet lukt met behulp van de klachtenfunctionaris, tot een oplossing te komen. Pas als dat niet lukt zal de klachtenfunctionaris zich uitlaten over de gegrondheid van de klacht.

1.10    Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft de klachtenfunctionaris klager geschreven:

“Ik heb kennis genomen van uw klacht en de reactie van [verweerder] daarop. [Verweerder] heeft gemotiveerd duidelijk gemaakt dat hij niet meer tijd bij u in rekening heeft gebracht dan met u is afgesproken en hij heeft ook duidelijk gemaakt dat de zaak geen gelopen race is.

U bent neem ik aan niet blij dat u geen resultaat heeft geboekt, dat begrijp ik, maar dat kan niet aan [verweerder] worden verweten.

Ik acht uw klacht dan ook ongegrond en sluit hiermee de interne kantoorklachtenregeling.”

1.11    Op 18 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager overgehaald verweerder opdracht te geven tot het voeren van schikkingsonderhandelingen door te zeggen dat die onderhandelingen meer dan 50% kans van slagen zouden hebben. Achteraf blijkt die slagingskans niet eens 1% te zijn geweest.

b)    Verweerder heeft de klacht die klager bij het kantoor van verweerder over verweerder had ingediend ten onrechte zelf behandeld.

c)    Verweerder heeft geweigerd zijn factuur te crediteren.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft erkend dat hij tegen klager heeft gezegd dat de slagingskansen van die schikkingsonderhandelingen 50% of meer zou zijn. Dit valt verweerder echter niet tuchtrechtelijk te verwijten. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd betekent een slagingskans van 50% of meer dat er ook een kans bestaat (van 50% of minder) dat de onderhandelingen niet zouden slagen. Dat verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat zijn inschatting niet juist was, is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de klacht die klager bij het kantoor van verweerder over verweerder heeft ingediend. Anders dan klager lijkt te veronderstellen heeft niet verweerder, maar de klachtenfunctionaris (en mr. R als waarnemer van de klachtenfunctionaris) de klacht van klager behandeld. Verweerder heeft op verzoek van mr. R, conform artikel 5 van de kantoorklachtenregeling, in eerste instantie zelf op de klacht gereageerd met als doel met klager tot een oplossing te komen. Toen dat niet mogelijk bleek heeft de klachtenfunctionaris de klacht beoordeeld. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4    Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerder heeft geweigerd zijn factuur te crediteren geldt dat ook dit verwijt onterecht is. Verweerder heeft immers werkzaamheden voor klager verricht. Dat die werkzaamheden niet het door klager gewenste resultaat hebben gehad betekent niet dat verweerder geen recht heeft op betaling voor zijn werkzaamheden. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.

Griffier         Voorzitter

                           

Verzonden op 20 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.