Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:101
Zaaknummer
20-215/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over Gedragsregel 15 kennelijk ongegrond. Klaagster is nimmer cliënte van verweerder geweest.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 april 2020
in de zaak 20-215/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 24 maart 2020 met kenmerk mb/re/20-079/1101075, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is verwikkeld (geweest) in verschillende gerechtelijke procedures met haar ex-echtgenoot (hierna: de man). Verweerder staat de man in een aantal van die procedures bij. Verweerder treedt ook op voor een vennootschap waarvan de man (indirect) aandeelhouder en bestuurder is (hierna: de vennootschap). Klaagster is werkzaam geweest op de personeelsafdeling van de vennootschap.
1.2 In april 2017 en in december 2019 heeft de (toenmalige) advocaat van klaagster verweerder namens klaagster verzocht zich als advocaat van de man terug te trekken vanwege het bestaan van tegenstrijdige belangen. Verweerder heeft dit geweigerd omdat volgens hem geen sprake is van tegenstrijdige belangen nu hij nimmer voor klaagster is opgetreden.
1.3 Op 7 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd met Gedragsregel 15 lid 1 onder b de man bijstaat in de verschillende procedures tegen klaagster.
2.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Verweerder heeft de vennootschap in het verleden bijgestaan. In dat kader waren er contacten tussen klaagster en verweerder. Daarbij is onder meer de privé situatie van klaagster in verband met een reorganisatie van de vennootschap aan de orde geweest. Verweerder heeft klaagster in het verleden ook privé als advocaat bijgestaan. Zo heeft verweerder de broer van klaagster en de dochter van klaagster als advocaat bijgestaan. Klaagster heeft de declaratie van verweerder voor haar dochter betaald. Verweerder is hierdoor op de hoogte van vertrouwelijke informatie over de privé en de zakelijke belangen van klaagster, aldus klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij zakelijk noch privé voor klaagster is opgetreden; hij is enkel opgetreden voor de man en de vennootschap. Hij heeft de vennootschap begeleid bij een reorganisatie en bij een aantal individuele ontslagzaken. In dat kader heeft hij contact gehad met klaagster, die destijds werkzaam was op de personeelsafdeling van de vennootschap. Verweerder stelt dat hij in het kader van de reorganisatie van de vennootschap er best op gewezen zal hebben dat een eventueel faillissement gevolgen voor klaagster en haar (inmiddels) ex in privé kan hebben, doch niet meer dan deze signalering. Van overtreding van Gedragsregel 15 lid 1 onder b is dan ook geen sprake.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een cliënt of een voormalige cliënt van hem op te treden. Dit volgt uit Gedragsregel 15 lid 1. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts de (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat klaagster, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij is aan te merken als (voormalig) cliënte van verweerder. Dat klaagster op de personeelsafdeling van de vennootschap werkte en in die hoedanigheid contact met verweerder heeft gehad toen hij voor de vennootschap optrad, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Dat – in het kader van een reorganisatie van de vennootschap – in algemene zin de gevolgen voor klaagster en haar ex in privé van een eventueel faillissement zijn gesignaleerd maakt dit niet anders. Dat verweerder is opgetreden voor de broer en de dochter van klaagster brengt evenmin mee dat klaagster als cliënte van verweerder kan worden aangemerkt, ook niet als zij de declaratie van verweerder heeft betaald, zoals kennelijk bij de dochter het geval was. Nu klaagster niet kan worden aangemerkt als (voormalig) cliënte van verweerder, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 20 april 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.